Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het verzoek om handhaving is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. Onder openbaar toegankelijk gebied wordt in artikel 1 van bijlage II bij het Bor verstaan een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
6. Een omgevingsvergunningsvergunning voor de activiteiten bouwen of strijdig gebruik is niet vereist indien deze activiteiten betrekking hebben een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de eis: op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
7. Op het perceel rusten op grond van bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) de bestemmingen Gemengd-1 en Waarde-Archeologie.
Op grond van artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan zijn de voor Gemengd-1 aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd religieuze voorzieningen.
8. Binnen de bestemming Gemengd-1 mogen gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd en, in afwijking daarvan, mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenstalling, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een oppervlakte van 10 m² per bouwperceel.
9. Niet in geschil is dat de schuur in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. De schuur is buiten het bouwvlak gebouwd, heeft een oppervlakte van 26 m² en is daarmee niet in overeenstemming met de planvoorschriften. In geschil is of gebruik kon worden gemaakt van de hiervoor genoemde regeling voor vergunningvrij bouwen. Volgens eiser wordt er aan twee vereisten uit deze regeling niet voldaan: 1) de schuur ligt niet op meer dan één meter afstand tot het openbaar toegankelijk gebied en 2) de schuur ligt niet in het achtererfgebied.
Openbaar toegankelijk gebied
10. Niet in geschil is dat op grond van de Welstandsnota Utrecht Vleuten ter plaatse welstandseisen gelden. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de in artikel 2, onderdeel 3, onder c van bijlage II bij het Bor gestelde voorwaarde “tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn”. Ook is niet in geschil dat de afstand tussen de schuur en het pad dat ervoor loopt 6 centimeter is.
11. Eiser stelt dat het pad dat voor de schuur langs loopt onderdeel is van een doorlopend voetpad dat loopt van de [straat 2] naar de [straat 1] en andersom. Het voetpad wordt volgens hem dagelijks door buurtbewoners gebruikt en is onderdeel van de openbare inrichting van het gebied.
12. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake is van een openbaar toegankelijke weg in de zin van de Wegenwet en daarmee geen sprake is van strijd met artikel 2, onderdeel 3 onder c van bijlage II bij het Bor. In het verweerschrift heeft het college daarop aangevuld dat (eveneens) niet wordt voldaan aan de definitie van openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Het college vindt dat het perceel waarop de schuur is gerealiseerd, en ook het pad dat voor de schuur langsloopt niet als openbaar toegankelijk gebied kan worden beschouwd. Anders dan eiser stelt, is geen sprake van een doorlopend voetpad, nu dit wordt onderbroken op de binnenplaats van het perceel. Het voetpad dient ter ontsluiting van het perceel van de Stichting en is daarmee de uitzondering zoals opgenomen in de definitie van artikel 1 van bijlage II bij het Bor.
13. Uit de omschrijving van het begrip openbaar toegankelijk gebied volgt dat voor de vraag of een pad moet worden aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied niet uitsluitend de definitie op grond van de Wegenverkeerswet 1994 relevant is. Uit de nota van toelichting bij het Bor blijkt dat met ‘toegankelijk’ wordt bedoeld dat het gebied geschikt moet zijn om te betreden. Het feitelijke gebruik en de inrichting van het perceel is in dat kader relevant en niet zozeer de bestemming van de gronden waarop het pad is gelegen.
14. Vanuit de [straat 1] vangt het pad aan met aan de linkerzijde een paaltje met een afbeelding “honden aan de lijn” en aan de rechterzijde een bord met de tekst “(brom)fietsers afstappen”. Vervolgens komt het pad uit op het achterterrein van de Stichting en loopt met een knik voor de schuur langs richting het bruggetje over het water en vervolgens door de groenstrook “ [pad] ” naar de [straat 2] . Bij dit bruggetje staat, komend uit de richting van de [straat 2] eveneens een bord met de tekst “(brom)fietsers afstappen”. Er bevinden zich op het terrein geen andere afscheidingen of borden die iets over de toegankelijkheid van het perceel bepalen. In het bevindingenrapport van de toezichthouder staat dat er tijdens de controle diverse buurtbewoners via dit pad langs komen lopen om hun hond uit te laten. Op de zitting is namens de Stichting aangegeven dat het pad inderdaad door buurtbewoners wordt gebruikt, bijvoorbeeld om de moestuinen die aan de westzijde van het perceel liggen, te bereiken. De Stichting ziet het langslopen van buurtbewoners als belangrijk contact voor de bewoners van de locatie om op deze manier interactie te hebben met mensen uit de buurt.
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat vanwege de inrichting van het voetpad, in het bijzonder vanwege de borden die er zijn geplaatst alsook de bevindingen van de toezichthouder, het pad wordt gebruikt door voetgangers om vanuit de [straat 1] naar de [straat 2] te gaan en andersom. Dit betekent dat het pad niet uitsluitend is bedoeld om het perceel van de Stichting te ontsluiten. De omstandigheid dat de gemeente eigenaar is van de gronden en het perceel in bruikleen is gegeven aan de Stichting ten behoeve van de bestemming “Maatschappelijke voorzieningen”, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat het pad niet duidelijk is afgescheiden van de weg en met name komend vanuit de richting [straat 2] onderdeel is van een duidelijk vormgegeven wandelpad door het groen van [pad] . In plaats van de toegang te verbieden tot het perceel, geven de borden aan dat de (brom)fietsers moeten afstappen en de honden aan de lijn moeten. Dat wekt de suggestie dat het pad op het perceel van de Stichting mag worden betreden en daarmee publiek toegankelijk is.
16. Het voetpad kan daarom, anders dan het college stelt, niet worden aangemerkt als een weg die uitsluitend bedoeld is voor de ontsluiting van het perceel van de Stichting en moet worden aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied in de zin van bijlage II bij het Bor. Nu de schuur op een afstand van minder dan één meter vanaf het voetpad is gerealiseerd en ter plaatse redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, is niet voldaan aan één van de vereisten in artikel 2, onderdeel 3, onder c van bijlage II bij het Bor. De schuur mocht daarom niet omgevingsvergunningvrij worden opgericht. De beroepsgrond van eiser slaagt.
17. Eiser stelt verder dat de schuur niet in het achtererfgebied ligt. Nu de rechtbank hiervoor al heeft geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan één van de vereisten van artikel 2, onderdeel 3, onder c van bijlage II bij het Bor, kon de schuur reeds om die reden niet vergunningvrij worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de constatering van de rechtbank dat het voetpad als openbaar toegankelijk gebied moet worden aangemerkt, tot gevolg heeft dat de schuur niet in het achtererfgebied gelegen kan zijn. Daarbij kan in het midden blijven welk gebouw op het perceel moet worden gekwalificeerd als hoofdgebouw.