ECLI:NL:RBMNE:2024:2748

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/16/572725 / KG ZA 24-164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van managementfee en kosten in kort geding na ontbinding van managementovereenkomst

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. naar aanleiding van de ontbinding van een managementovereenkomst. De managementovereenkomst, die was aangegaan voor de periode van 1 januari 2023 tot 1 november 2025, werd op 8 maart 2024 door [gedaagde] ontbonden. [eiseres] vorderde betaling van de maandelijkse vergoedingen voor de resterende looptijd van de overeenkomst, alsook een vergoeding voor gemaakte kosten. De voorzieningenrechter heeft op 1 mei 2024 geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden vanwege tekortkomingen van [eiseres]. De vordering tot betaling van de managementfee werd afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van kosten voor brochures, die onvoldoende onderbouwd was. [eiseres] werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572725 / KG ZA 24-164
Vonnis in kort geding van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E. Bosscher,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C. Schimmel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14;
- de aanvullende producties 15 tot en met 24 van [eiseres] ;
- de producties 1 tot en met 17 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 17 april 2024 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiseres] ;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde] .
1.2.
Op 17 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen samen met haar advocaat mr. E. Bosscher. [gedaagde] is verschenen samen met haar advocaat mr. C. Schimmel. Op de zitting zijn de standpunten van partijen besproken. De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat er vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

Kern
2.1.
Partijen (of hun rechtsvoorgangers) hebben een managementovereenkomst gesloten, die door [gedaagde] op 8 maart 2024 is ontbonden. [eiseres] is van mening dat er geen grondslag was voor de ontbinding van de overeenkomst, maar berust wel in de ontbinding. Vanwege de volgens haar onterechte ontbinding vordert zij de maandelijkse vergoedingen voor de resterende looptijd van de overeenkomst van [gedaagde] . Daarnaast vordert zij een vergoeding van gemaakte kosten. De voorzieningenrechter concludeert dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Hieronder licht de rechtbank deze beslissing toe.
Waar gaat de zaak over?
2.2.
[bedrijf] B.V (hierna: [bedrijf] ) produceerde en verkocht sanitaire units en verblijfsunits. Op 2 maart 2023 hebben [bedrijf] en [gedaagde] twee overeenkomsten met elkaar gesloten. De eerste overeenkomst is een activa-passiva overeenkomst. Daarin is bepaald dat van de koopprijs van € 220.000,- een bedrag van € 100.000,- wordt betaald door middel van een managementovereenkomst. De tweede overeenkomst is dan ook een managementovereenkomst.
2.3.
De managementovereenkomst is aangegaan voor de periode van 1 januari 2023 tot
1 november 2025. Afgesproken is dat [bedrijf] vanaf 1 januari 2023 werkzaamheden voor [gedaagde] zal verrichten op het gebied van verkoop en operationele zaken. Bij de uitvoering van de werkzaamheden is [bedrijf] gehouden om als goed opdrachtnemer te handelen (artikel 1 sub 2 van de managementovereenkomst). Voor deze werkzaamheden is een vergoeding van € 2.941,18 per maand afgesproken.
2.4.
Vervolgens zijn [bedrijf] en [gedaagde] overeengekomen dat [eiseres] de managementovereenkomst, voor wat betreft de verplichtingen van [bedrijf] , zal overnemen. De heer [A] (hierna: [A] ) is de persoon die eerst namens [bedrijf] en daarna namens [eiseres] de werkzaamheden uitvoerde.
2.5.
In artikel 7 van de managementovereenkomst is opgenomen wanneer de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd. Artikel 7 sub 2a en sub 5a-b zijn voor deze zaak relevant. Daarin is opgenomen:
“2. leder der partijen is bevoegd de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen:
a.
indien de andere partij in strijd handelt met enige bepaling van deze overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten, die daarvan het gevolg mochten zijn, en zulk een verzuim niet binnen veertien (14) dagen na verzenddatum van de ingebrekestelling is opgeheven, onverminderd het recht op volledige schadevergoeding, respectievelijk nakoming;
5. a. In geval van tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst door de [eiseres] B.V. wordt de in artikel 3 genoemde vergoeding pro rata uitbetaald.
b. In geval van tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst door de [gedaagde] wordt de in artikel 3 genoemde vergoeding voor de gehele looptijd van de overeenkomst uitbetaald behoudens het bepaalde in lid 3 van dit artikel.”
In de managementovereenkomst wordt met ‘ [eiseres] B.V.’ verwezen naar [eiseres] en met ‘de [gedaagde] ’ wordt [gedaagde] bedoeld.
2.6.
In de e-mail van 25 mei 2023 van [gedaagde] aan [eiseres] schrijft zij dat is afgesproken dat vanaf 24 april 2023 alle facturen op naam van [gedaagde] zouden worden gezet maar dat haar is gebleken dat [eiseres] facturen op naam van [bedrijf] is blijven versturen. Boekdata uit het overzicht van het grootboek, door [eiseres] verstrekt, komen daarnaast niet overeen met factuurdata. Ook merkt [gedaagde] in de e-mail op dat zij heeft ontdekt dat er in 2023, in tegenstelling tot de prognose, een verlies zal worden geleden en dat de kostprijscalculatie van de unit genaamd [naam] verkeerd is berekend. Zij constateert ook dat andere zaken zijn blijven liggen waaronder huisstijlelementen, toegang tot de website en aanverwante zaken.
2.7.
In juni 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] . Op
28 juni 2023 stuurt [gedaagde] een e-mail aan aandeelhouders en aan [eiseres] waarin is opgenomen:
“Afgelopen vrijdag hebben [A] , [B] en ik een open gesprek gehad over [gedaagde] . Conclusie [A] wil 100% met ons verder en bewijzen dat het wel een succes kan worden. Hij heeft ook aangegeven dat er te veel focus heeft gelegen op de productie en dat hij tekort is geschoten in verkoop, administratie en communicatie. Kortom hij hoort ook graag van ons hoe en wat er moet worden gecommuniceerd om goed op de hoogte te blijven.
(…)
Alles zal nu verder lopen via [gedaagde] . Kortom als de tussenrekening tussen [gedaagde] BV en [bedrijf] is gezuiverd, dan komen de volgende betalingen van de onderstaande bestelling ook op de rekening van [gedaagde] .
(…)”
2.8.
In oktober 2023 is [eiseres] verzocht een Teamleaderaccount te accepteren. Teamleader is een CRM-systeem dat helpt bij het beheren van klantgegevens. Het verzoek is op 10 oktober 2023 door [eiseres] geaccepteerd.
2.9.
In december en februari 2024 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] over het functioneren van [eiseres] .
2.10.
Op 15 februari 2024 heeft [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] gestuurd waarin de ontevredenheid over de omzet en het functioneren van [eiseres] is geuit. In de e-mail zijn taken opgenomen, die [eiseres] vanaf dat moment zou moeten uitvoeren. Onder die taken is opgenomen dat de website [bedrijf] .nl offline moet.
Vervolgens heeft [gedaagde] op 19 februari 2024 [eiseres] in gebreke gesteld. [eiseres] heeft per e-mail van 20 februari 2024 aan [gedaagde] aangegeven dat de voorgestelde taken niet uitvoerbaar zijn.
2.11.
Op 8 maart 2024 heeft [gedaagde] de managementovereenkomst ontbonden en is [eiseres] ontslagen als bestuurder van [gedaagde] . [eiseres] heeft op 28 maart 2024 te kennen gegeven zich te berusten in de beëindiging van de managementovereenkomst en heeft [gedaagde] verzocht het bedrag van € 75.824,38 incl. btw te voldoen. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling daarvan.
2.12.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat er geen grondslag is voor de ontbinding van de managementovereenkomst door [gedaagde] . Zij vordert daarom in deze procedure op grond van artikel 7 lid 5 sub b van de managementovereenkomst – bij wijze van voorschot – een bedrag van € 74.735,38 voor de resterende 21 maanden. Ook vordert zij – bij wijze van voorschot – een bedrag van € 900,-. Dit bedrag stelt zij te hebben voldaan voor brochures voor [gedaagde] en zij vordert hiervoor een vergoeding op grond van artikel 3 lid 3 van de overeenkomst. Zij stelt spoedeisend belang te hebben bij de vordering omdat de vordering voldoende aannemelijk is en [A] ernstig ziek is. Het lang voortduren van de kwestie vergroot de kans dat de ziekte waaraan hij lijdt door de stress van de situatie zal verergeren.
2.13.
[gedaagde] verzoekt de vordering van [eiseres] af te wijzen. Zij voert daartoe aan dat [eiseres] niet heeft gehandeld als goed opdrachtnemer en is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij heeft geen gebruik gemaakt van het e-mailadres van [gedaagde] maar van haar eigen Hotmail- en [bedrijf] account. Ook werden leads niet in het CRM-systeem gezet door [eiseres] en bleek zij een verkeerde kostprijs voor een unit te hebben berekend. Daarnaast bleef de omzet achter bij de prognoses en zijn onredelijke levertermijnen afgesproken door [eiseres] waardoor [gedaagde] extra kosten heeft moeten maken. Ook zijn twee demo units niet op de orderlijst gezet door [eiseres] en is de betaling op eigen rekening geïnd. [gedaagde] stelt dat niet met voldoende zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Ook betwist zij dat er sprake is van onverwijlde spoed en voert zij aan dat er een restitutierisico bestaat.

3.De beoordeling

3.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een dergelijke voorziening in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan en de omvang van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
3.2.
[eiseres] wordt geacht een voldoende spoedeisend belang te hebben bij haar vordering die grotendeels bestaat uit een vergoeding voor de maandelijkse management fees. Indien [eiseres] daadwerkelijk een opeisbare vordering heeft op [gedaagde] , heeft zij een direct en spoedeisend belang bij betaling daarvan en hoeft van haar niet gevergd te worden dat zij een bodemprocedure afwacht.
De voorzieningenrechter oordeelt dat aan de overige criteria niet is voldaan. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
Het bestaan en de omvang van de vorderingen van [eiseres] zijn niet voldoende aannemelijk gemaakt
Managementfee
3.3.
Bij de beoordeling van de vordering tot betaling van 21 termijnen aan managementfee staat de vraag centraal of [gedaagde] de managementovereenkomst wegens een tekortkoming van [eiseres] kon ontbinden. De voorzieningenrechter komt hierna tot het voorlopig oordeel dat [gedaagde] die bevoegdheid tot ontbinding had.
3.4.
Uit de correspondentie tussen partijen (waaronder de e-mail van [gedaagde] van 28 juni 2023) blijkt dat zij met elkaar hebben afgesproken dat facturen op naam van [gedaagde] moeten staan en dat betalingen aan [gedaagde] moeten worden gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat zij, zonder voorafgaand overleg hierover met [gedaagde] , de vergoeding voor twee demo units in 2024 naar haar eigen rekening heeft laten overmaken. Dit op advies van haar fiscalist. Vervolgens staat vast dat [eiseres] de website [bedrijf] .nl pas in maart 2024, na ontbinding van de managementovereenkomst, heeft verwijderd. Het online houden van een concurrerende website is strijdig zijn met de tussen partijen gesloten activa overeenkomst. Dat er op de website van [bedrijf] een verwijzing stond naar [gedaagde] , doet daaraan niets af. Nog daargelaten dat [gedaagde] betwist dat er een verwijzing stond vermeld.
Ook blijkt uit de e-mails van 4, 5 en 7 januari 2024 (productie 4 bij dagvaarding) dat [A] potentiële klanten heeft benaderd vanuit zijn privé Hotmail e-mailaccount. Daarnaast wordt het [bedrijf] e-mailadres door [eiseres] op 10 januari 2024 nog gebruikt.
De stelling van [eiseres] dat zij hiertoe genoodzaakt was, omdat zij geen e-mailadres van [gedaagde] ter beschikking heeft gekregen, wordt niet gevolgd. [eiseres] is namelijk de opdrachtnemer die is belast met het verrichten van werkzaamheden op het gebied van verkoop en operationele zaken voor [gedaagde] . Voor het verrichten van deze (verkoop) werkzaamheden is het juist van belang om gebruik te maken van een e-mailadres van [gedaagde] . Het had daarom op haar weg gelegen om actie te ondernemen om de beschikking te krijgen over een juist e-mailadres. [eiseres] heeft tot slot ook erkend geen gebruik te hebben gemaakt van Teamleader, omdat zij niet wist hoe dit systeem werkte. Het had op haar weg gelegen om hierover uitleg te vragen aan [gedaagde] . Zeker omdat zij de uitnodiging voor het Teamleaderaccount wel heeft geaccepteerd. Niet is gebleken dat zij hiertoe enige actie heeft ondernomen.
3.5.
Gelet op de voormelde omstandigheden valt niet uit te sluiten dat [gedaagde] de overeenkomst vanwege tekortkomingen van [eiseres] rechtsgeldig heeft ontbonden. Het is daarom niet in hoge mate waarschijnlijk dat de vordering tot betaling van 21 termijnen aan managementfee in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarmee is deze vordering van [eiseres] onvoldoende aannemelijk geworden en zal deze vordering worden afgewezen.
Kosten voor brochures
3.6.
De vordering van [eiseres] tot vergoeding van € 900,- is door haar onvoldoende onderbouwd. Zij stelt dat deze kosten door [eiseres] zijn gemaakt voor brochures, maar heeft dit verder niet toegelicht. [gedaagde] heeft het bestaan van de vordering bovendien betwist. De vordering is hierdoor onvoldoende aannemelijk geworden en wordt afgewezen.
Proceskosten
3.7.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- overige kosten
0,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en door mr. J.M.P. Drijkoningen
in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
5628