ECLI:NL:RBMNE:2024:2744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
16.706437.16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot gewoontewitwassen

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De zaak is behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. van der Burg, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.J.B.G. van Kleef, die zich niet meer gemachtigd achtte om de verdediging te voeren. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 5.162.308,-, dat later werd verhoogd met vervolgprofijt tot een totaal van € 6.261.594,31. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de betalingsverplichting vastgesteld op € 3.684.654,06, rekening houdend met de verbeurdverklaring van goederen en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.706437.16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2024 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 23 april 2024 (sluiting onderzoek). Op 31 januari 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E.M. van der Burg. De raadsman van veroordeelde, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, is verschenen ter terechtzitting van 25 maart 2024 en heeft kenbaar gemaakt niet (meer) gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 4.837.039,-, overeenkomstig het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel dat is opgemaakt door de politie d.d. 18 mei 2020 (hierna: ontnemingsrapport).
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en verhoogd naar een bedrag van € 5.162.308,-. De verhoging betreft een bedrag van € 300.000,- dat veroordeelde als rente aan [A] heeft betaald. De officier van justitie is van mening dat dit bedrag bij het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden opgeteld. Ook is het standpunt van de officier van justitie anders dan dat van de politie met betrekking tot het kasgeld van de ondernemingen van veroordeelde. De politie heeft dit bedrag van € 25.268,81,- in de berekening in mindering gebracht op het wederrechtelijk voordeel, maar dit is niet nodig wat betreft de officier van justitie omdat van de oorspronkelijke inbreng in de vennootschap geen legale herkomst is gebleken.
Het voornoemde bedrag van € 5.162.308,- dient vervolgens nog te worden verhoogd met € 1.099.286,31,-, te weten het vervolgprofijt. Dit vervolgprofijt bestaat uit het totaal van de huuropbrengst van de woning aan de [adres] , (€ 80.500,-), de waardestijgingen van de beide woningen, te weten de [adres] (€ 300.000,-) en de [adres] (€ 329.000,-) en de rente € 389.786,31. Voor wat betreft de rente heeft de officier van justitie verwezen naar het door haar op 25 maart 2024 gestuurde Excelbestand genaamd “Renteberekening_22032024” als bijlage bij het requisitoir. Dit betreft de rente over het inbeslaggenomen geld. De rente bedroeg per 22 maart 2024 € 389.786,31.
De officier van justitie vordert dan ook het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 6.261.594,31 (€ 5.162.308,- + € 1.099.286,31).
Wat betreft de oplegging van de betalingsverplichting dient de overschrijding van de redelijke termijn mee te wegen en gezien de mate van overschrijding acht de officier van justitie het redelijk om het bedrag te verlagen met 10 %, waarmee de betalingsverplichting uit zou komen op € 5.635.434,88.
Ten slotte dienen, indien en voor zover de rechtbank in de strafzaak komt tot verbeurdverklaring, het verbeurdverklaarde geld (€ 1.798.134,25) en de verbeurdverklaarde goederen (waarde € 94.000,-) nog in mindering te worden gebracht bij het onherroepelijk worden van de beslissing. Derhalve zou de betalingsverplichting uitkomen op een bedrag van € 3.743.300,63.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
Veroordeelde is bij vonnis van 30 april 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
de (gedeeltelijke) eendaadse samenloop van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd
en gewoontewitwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016.
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank acht het aannemelijk dat strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, onder andere de misdrijven waaruit het witgewassen geld afkomstig is. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de hierin opgenomen kasopstelling volgt dat in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016 bij veroordeelde grote contante geldbedragen zijn aangetroffen en dat hij in de onderzochte periode grote contante uitgaven heeft gedaan, terwijl hij in deze periode geen of slechts beperkt legale inkomsten had.
Volgens artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht kan in dit geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is niet gehouden te concretiseren welke "andere strafbare feiten" op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en of betrokkene die strafbare feiten zelf heeft gepleegd.
Op basis van het onder a en b in artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht bepaalde kan worden vermoed dat uitgaven en voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van het misdrijf zijn gedaan respectievelijk verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat aan deze uitgaven en voorwerpen een legale bron van inkomsten ten grondslag ligt.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vervolgens is de vraag op welk bedrag het door veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het ontnemingsrapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. De rechtbank volstaat met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het ontnemingsrapport.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Als uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert de rechtbank zich op de eenvoudige kasopstelling. Deze is tot stand gekomen op basis van het verschil tussen de contante inkomsten en contante uitgaven van veroordeelde in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016 (de onderzoeksperiode). In het rapport is een opsomming gegeven van de contante legale inkomsten, van alle contante uitgaven in de onderzoeksperiode en een opsomming van het contante eindvermogen. Daarnaast worden uitgaven en voorwerpen benoemd waarvoor het bewijsvermoeden van lid 3 geldt. De berekening is ten slotte aangevuld met een berekening van vervolgprofijt dat is ontstaan uit wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen. Het rapport is opgemaakt op basis van de financiële positie van veroordeelde, waarbij ook financiële gegevens van zijn echtgenote [B] zijn betrokken. Zoals eveneens in het strafvonnis is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde en zijn echtgenote een gezamenlijke huishouding voerden. Ook een aantal uitgaven die door haar is gedaan, worden meegenomen in de berekening.
De berekening in het ontnemingsrapport bestaat uit de volgende opstelling:
Contante uitgaven in periode 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016
Contante inbreng ondernemingen € 192.511,00
Aankoop speedboot € 42.000,00
Aankoop BMW motor € 14.000,00
Contante stortingen bankrekeningen € 40.035,00
[onderneming 1] , aankoop meubels € 19.467,00
[onderneming 2] € 23.559,00
Contant betaalde facturen / bonnen € 42.323,00
Rente geldleenovereenkomst [getuige]
€ 120.000,00
Totaal € 493.895,00
Aangetroffen contant geld op 18 en 19 oktober 2016
Aangetroffen [adres] [woonplaats] € 363.198,00
Aangetroffen [adres] [woonplaats] € 1.283.461,00
Aangetroffen [adres] [woonplaats]
€ 126.110,00
Totaal € 1.772.769,00
Uitgaven en voorwerpen op basis van bewijsvermoeden
Aankoop woningen vanuit Dubai € 1.342.465,00
Overboekingen vanuit Dubai € 211.465,00
Geldstromen [onderneming 3] B.V. € 306.520,00
Audemars Piquet horloge € 34.000,00
Woning Bosnië € 659.925,00
Can-Am Bosnië
€ 16.000,00
Totaal € 2.570.375,00
Daarmee bedraagt de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel (opgeteld) € 4.837.039,00 op basis van het ontnemingsrapport, te vermeerderen met vervolgprofijt.
Het ontnemingsrapport hanteert een onderzoeksperiode van 1 januari 2013 tot 18 oktober 2016 (de dag van de doorzoeking). De rechtbank zal voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook die periode nemen, behoudens de berekening van het vervolgprofijt ná 18 oktober 2016.
In voornoemd strafvonnis, dat als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht, heeft de rechtbank ten aanzien van een deel van de (contante) uitgaven en geldstromen overwogen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 2.314.518,-een legale herkomst heeft en dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat dit bedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De kasopstelling die optelt tot dit bedrag en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen kunnen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Het gaat dan om de volgende uitgaven en voorwerpen:
Contante inbreng ondernemingen € 192.511,00
Aankoop BMW motor € 14.000,00
[onderneming 2] € 23.559,00
[onderneming 1] , aankoop meubels € 19.467,00
Contant betaalde facturen / bonnen € 42.323,00
Aangetroffen [adres] [woonplaats] € 363.198,00
Aangetroffen [adres] [woonplaats] € 1.308.830,00
Aangetroffen [adres] [woonplaats] € 126.110,00
Geldstromen [onderneming 3] B.V. € 256.520,00
In de post “contante inbreng ondernemingen” is naast het bedrag van € 160.511,- dat in het strafvonnis bewezen is verklaard, nog een bedrag van € 32.000,- opgenomen als onderdeel van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het dossier volgt dat een bedrag van € 32.000,- onder omschrijving ‘lening [B] ’ op 31 januari 2016 als kasstorting is ingeboekt in de kas van [onderneming 4] B.V. [2] Gelet op de gezamenlijke huishouding die de rechtbank heeft vastgesteld tussen veroordeelde en [B] acht de rechtbank het ook aannemelijk dat dit geld van veroordeelde betreft. De rechtbank zal, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Over de geldstromen [onderneming 3] B.V. overweegt de rechtbank dat zij deze post € 50.000,- lager vaststelt dan in het ontnemingsrapport. In het strafvonnis is veroordeelde vrijgesproken voor het witwassen van het bedrag van de facturen aan [onderneming 5]
(€ 50.000,-). De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er geen werkzaamheden tegenover de betalingen stonden. Dit bedrag wordt, anders dan de vordering van officier van justitie en het gestelde in ontnemingsrapport, niet meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met betrekking tot de uitgaven die wel binnen de onderzoeksperiode vallen en in het ontnemingsrapport zijn meegenomen in de berekening, maar niet in de witwasverdenking zijn opgenomen, overweegt de rechtbank het volgende.
Contante uitgaven
Speedboot
Uit het dossier volgt dat veroordeelde op 18 juni 2013 een Stingray powerboat Type 250CR voor ongeveer € 42.000,- heeft gekocht en dat dit bedrag contant is voldaan. Uit historische gegevens met betrekking tot deze speedboot met het registratienummer [registratienummer] blijkt dat veroordeelde deze speedboot op naam heeft gehad vanaf 20 juni 2013. [3] De rechtbank stelt gelet hierop het wederrechtelijk voordeel, conform het ontnemingsrapport, vast op € 42.000,- en zal dit bedrag als meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Contante stortingen op bankrekening veroordeelde
Uit het dossier volgt dat in de periode 22 januari 2013 tot en met 28 september 2015 € 40.035,- meer contant geld gestort is op de bankrekening [rekeningnummer] op naam van veroordeelde, dan dat er is opgenomen. [4] Nu de herkomst van dit geldbedrag onbekend is gebleven, zal de rechtbank, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rentebetalingen
Geldleenovereenkomst [getuige]
Er is door het Openbaar Ministerie uitgebreid onderzoek gedaan naar verschillende leningen die door veroordeelde zouden zijn aangegaan, hetgeen wellicht de uitgaven van veroordeelde kan verklaren. Tijdens de doorzoeking op 18 oktober 2016 is in de kluis op de [adres] te [woonplaats] een geldleenovereenkomst met betrekking tot een geleend bedrag van
€ 1.000.000,- aangetroffen. Veroordeelde zou deze lening zijn aangegaan bij de heer [getuige] in de periode 2010-2012. Zoals de rechtbank in het strafvonnis al heeft vastgesteld, kan uit het dossier worden opgemaakt dat dit bedrag is terugbetaald door veroordeelde. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde een totaalbedrag van € 120.000,- contant in 2024 en 2015 aan rente heeft betaald voor deze lening. Dit is gebaseerd op twee kwitanties die door de raadsman van veroordeelde zijn verstrekt en op de verklaring van [getuige] zelf. [5]
De rechtbank stelt gelet hierop, conform het ontnemingsrapport, vast dat veroordeelde dit bedrag van € 120.000,- contant heeft uitgegeven en zal dit bedrag meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Lening [A]
Tevens is er door het Openbaar Ministerie uitgebreid onderzoek gedaan naar een lening die veroordeelde bij de dochter van [getuige] , [A] zou hebben gehad. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat veroordeelde een (contant) bedrag van € 300.000,- aan rente aan [A] heeft betaald. In het dossier zitten onvoldoende aanwijzingen dat deze lening heeft bestaan. Anders dan de lening met [getuige] bevat het dossier geen leenovereenkomst en ook kwitanties van eventuele rentebetalingen ontbreken. Dit bedrag zal dan ook niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden meegenomen.
Uitgaven en voorwerpen op basis van bewijsvermoeden
Betalingen vanaf rekening Dubai
Uit het dossier volgt dat veroordeelde een bankrekening heeft in de Verenigde Arabische Emiraten (Dubai) [rekeningnummer] en dat van deze bankrekening een aantal bedragen zijn overgeboekt naar de rekening van veroordeelde in Nederland. Het gaat om de volgende overboekingen.
Aangeschafte woningen
Uit onderzoek is gebleken dat veroordeelde € 1.342.465,- heeft overgemaakt van een rekening op naam van [onderneming 6] Limited naar de rekening van de notaris voor de aanschaf van de woningen aan de [straat] in [woonplaats] en de [straat] in [woonplaats] . [6] Zoals de rechtbank reeds in haar strafvonnis heeft overwogen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat veroordeelde de aankoop van de woningen heeft kunnen financieren van de opbrengt van de verkoop van een troon, gemaakt van jade en marmer. Niet is gebleken van de verkoop van de troon en evenmin is gebleken dat deze een dergelijke waarde vertegenwoordigt. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen legale herkomst voor dit geldbedrag is vast te stellen en dus zal de rechtbank, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Overboeking geldbedragen
Op 30 november 2015 worden 2 bedragen ontvangen van in totaal € 99.975,- van een rekening van [veroordeelde] uit de Arabische Emiraten (AE) met als omschrijving: “Transfering to my Netherlands Account". Op 5 februari 2016 wordt er € 39.975,- ontvangen van rekening [rekeningnummer] op naam van [veroordeelde] met als omschrijving:
"Transfer to my Netherlands Account". [7]
Lening aan [bedrijf 1]
Op basis van een aangetroffen geldleenovereenkomst blijkt dat er op 5 augustus 2016 twee bedragen van in totaal € 50.000,- zijn overgeboekt vanaf de rekening van veroordeelde in Dubai naar [bedrijf 1] B.V. [8]
Betaling [bedrijf 2]
Uit uitgeleverde informatie van [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] blijkt dat veroordeelde daar diverse apparatuur heeft aangeschaft. Op 12 april 2016 werd daarvoor een bedrag van
€ 21.515,- overgeboekt vanaf de Dubai rekening van veroordeelde. [9]
De rechtbank concludeert dat er geen legale herkomst voor deze overgeboekte geldbedragen van in totaal € 1.342.465,- en € 211.465,- vanuit Dubai is vast te stellen en dus zal de rechtbank, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Audemars Piquet
Op 18 oktober 2016 is tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] een Audemars Piquet horloge aangetroffen. Het horloge is getaxeerd op een handelswaarde van € 34.000,-. Nu het een limited edition model betreft die vanaf 17 oktober 2012 geproduceerd is, kan het horloge pas na die tijd door veroordeelde zijn aangeschaft. [10] Nu het in de woning van veroordeelde is aangetroffen en er geen contra-indicaties zijn, neemt de rechtbank aan dat dit horloge eigendom is van veroordeelde. Er zijn in het onderzoek geen betalingen terug te vinden die naar de aankoop van dit horloge te herleiden zijn. De rechtbank stelt daarmee vast dat dit horloge niet verkregen is met een legale bron van inkomsten. De rechtbank zal, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uitgaven Bosnië
Woning Bosnië
Op 27 juni 2017 zijn via een rechtshulpverzoek aan Bosnië documenten ontvangen van de autoriteiten aldaar waaruit volgt dat veroordeelde een woning heeft in Bosnië, waarvan hij de grond heeft aangekocht in oktober 2012. De woning is vanaf eind juli 2013 verzekerd en vanaf 4 januari 2016 ingeschreven in het Kadaster voor een verzekerde som, inclusief roerende goederen, van in totaal € 659.925,-. [11]
De rechtbank kan niet vaststellen hoe veroordeelde dit heeft betaald. Er zijn op de bankrekeningen die bekend zijn geworden van veroordeelde geen betalingen teruggevonden. De rechtbank neemt wel aan dat de woning betaald is met geld afkomstig van veroordeelde, de woning en de grond staan immers op naam van veroordeelde. Op basis van het bewijsvermoeden zal de rechtbank, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
CAN-AM Bosnië
Uit verzekeringsdocumenten welke ook door de Bosnische autoriteiten zijn uitgeleverd, blijkt dat veroordeelde een motorfiets van het merk CAN-AM en kenteken [kenteken] verzekerd heeft vanaf 14 augustus 2015. De CAN-AM heeft als productiejaar 2015 en heeft een nieuwwaarde van omgerekend € 16.000,-. In het rapport staat dat de CAN-AM, merk Bombardier, type Loutlander eigendom is van veroordeelde en dat de 1e registratie op 11 augustus 2015 in [woonplaats] is geweest. [12] Nu de motorfiets op naam van de veroordeelde staat, neemt de rechtbank aan dat deze is betaald met geld afkomstig van veroordeelde. Het is, op basis van het bewijsvermoeden, niet aannemelijk dat aan de verkrijging van de motorfiets een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. De rechtbank zal, overeenkomstig het ontnemingsrapport, dit bedrag ook meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3.
Berekening eenvoudige kasopstelling
De rechtbank komt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot de volgende kasopstelling.
3.3.1.
Beginsaldo contant geld op 1 januari 2013
Uit informatie van de Belastingdienst maar ook uit andere onderzoeksbevindingen zoals de administratie van de ondernemingen van veroordeelde en de beschikbare bankgegevens zijn geen aanwijzingen gevonden dat veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode op 1 januari 2013 de beschikking had over een (legaal) contant geldbedrag. Bij die stand van zaken wordt het beginsaldo - conform het ontnemingsrapport - vastgesteld op € 0,-.
3.3.2. +
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Uit het onderzoek is gebleken dat veroordeelde en zijn vrouw [B] inkomsten hebben gehad uit loon van de Nederlandse onderneming van veroordeelde en van een dienstverband van [B] . Deze looninkomsten werden per bank ontvangen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat naast de inkomsten er een andere legale bron van inkomsten is geweest voor veroordeelde en [B] over de periode 1 januari 2013 tot oktober 2016. Zoals de rechtbank ook reeds heeft overwogen in het strafvonnis, en eveneens als uitgangspunt is gesteld in het ontnemingsrapport, hebben de door veroordeelde gestelde verkoop van de troon en mogelijke geldleningen niet geleid tot een contante legale bron van inkomsten in de onderzoeksperiode. In de kasopstelling zal dit dan ook worden weergeven als € 0,-.
3.3.3.
Eindsaldo contant geld op 18 oktober 2016
Tijdens de doorzoekingen op 18 en 19 oktober 2016 werden in de woning van veroordeelde en in de bedrijfspanden van zijn ondernemingen de volgende bedragen aangetroffen waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat deze contante geldbedragen aan veroordeelde toebehoren:
[adres] te [woonplaats] : € 363.198,-
[adres] te [woonplaats] : € 1.308.830,-
[adres] te [woonplaats] : € 126.110,-
In totaal werd een contant geldbedrag aangetroffen van € 1.798.138.-
Het eindsaldo wordt op basis van bovenstaande vastgesteld op dit bedrag.
3.3.4.
Contante uitgaven in onderzoeksperiode 1 januari 2013 -18 oktober 2016
De post ‘
contante uitgaven(€ 493.895,-)’ wordt door de rechtbank, conform het ontnemingsrapport, vastgesteld en is als volgt opgebouwd:
Contante inbreng ondernemingen € 192.511,-
Aankoop speedboot € 42.000,-
Aankoop BMW motor € 14.000,-
Contante stortingen bankrekeningen € 40.035,-
[onderneming 1] , aankoop meubels € 19.467,-
[onderneming 2] € 23.559,-
Contant betaalde facturen / bonnen € 42.323,-
Rente geldleenovereenkomst [getuige] €
120.000,-€ 493.895,-
De eenvoudige kasopstelling ziet er als volgt uit:
Beginsaldo contant geld € 0,-
+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 0,-
-/- Eindsaldo contant geld € 1.798.138,-
--------------------------------------------------------------------------
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
-/- Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen € 493.895,-
---------------------------------------------------------------------------
Verschil (= wederrechtelijk verkregen voordeel)
€ 2.292.033,-
3.3.5
Totaal uitgaven en voorwerpen op basis bewijsvermoeden
De post
‘uitgaven en voorwerpen op basis bewijsvermoeden( € 2.570.375,-)’ wordt door de rechtbank, conform bovenstaande overwegingen, vastgesteld en is als volgt opgebouwd:
Aankoop woningen vanuit Dubai € 1.342.465,-
Overboekingen vanuit Dubai € 211.465,-
Geldstromen [onderneming 3] B.V. € 256.520,-
Audemars Piquet horloge € 34.000,-
Woning Bosnië € 659.925,-
Can-Am Bosnië
€ 16.000,-€ 2.520.375,-
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde bedraagt:Uitkomst periodeberekening contant € 2.292.033,-
Totaal uitgaven en voorwerpen op basis bewijsvermoeden
€ 2.520.375,-€ 4.812.408,-
3.3.6
Vervolgprofijt
Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat sprake is van vervolgprofijt. Dit vervolgprofijt kan onderverdeeld worden in een drietal categorieën: vervolgprofijt uit huur, vervolgprofijt door waardestijging van de woningen en vervolgprofijt uit rente.
De rechtbank overweegt als volgt. Tot het wederrechtelijk verkregen voordeel behoren ook de vruchten die uit dat voordeel zijn verkregen en dit voordeel dient veroordeelde eveneens te worden ontnomen.
Het pand aan de [adres] is door veroordeelde aangekocht met geld waarvan geen legale herkomst aannemelijk is. Dit pand is verhuurd en als vervolgprofijt uit huur kunnen de huurpenningen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016 ter hoogte van € 80.500,- worden beschouwd. Beide woningen zijn aangeschaft met geld dat geen legale herkomst heeft, zodat ook de waardestijging van de beide woningen, te weten de [adres] (€ 300.000,-) en de [adres] (€ 329.000,-) als een vrucht van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beschouwd.
Voor wat betreft het vervolgprofijt uit rente geldt dat dit rente betreft die is verkregen over de in beslag genomen en afgestorte contante geldbedragen die door de rechtbank zijn aangemerkt als onderdeel van het wederrechtelijk verkregen voordeel zodat die rente als een vrucht van dat voordeel kan worden aangemerkt. Dit betreft tot 3 dagen voor de zitting (22 maart 2024) blijkens de ter zitting door de officier van justitie overgelegde berekening € 389.786,31,- op welk bedrag de rente thans wordt bepaald.
3.3.7.
Conclusie wederrechtelijk verkregen voordeel
Gezien het vorenstaande kan het door veroordeelde in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2016 geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel naar het oordeel van de rechtbank als volgt worden berekend:
Beginsaldo contant geld € 0,-
+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 0,-
-/- Eindsaldo contant geld € 1.798.138,-
--------------------------------------------------------------------------
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
-/- Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen € 493.895,-
---------------------------------------------------------------------------
Verschil (= wederrechtelijk verkregen voordeel)
€ 2.292.033,-
Uitkomst periodeberekening contant € 2.292.033,-
Totaal uitgaven en voorwerpen op basis bewijsvermoeden
€ 2.520.375,-€ 4.812.408,-
Vervolgprofijt uit huur € 80.500,-,
Vervolgprofijt uit waardestijging woningen € 629.000,-
Vervolgprofijt uit rente
€ 389.786,31,-
Totaal =
wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.911.694,31,-
3.4
Betalingsverplichting
Verbeurd verklaarde voorwerpen
Beoordeling
In de strafzaak zijn bij het strafvonnis van 30 april 2024 onderstaande geldbedragen en een motorfiets verbeurd verklaard:
  • geld (8) € 880.110,-, goednummer 1814671;
  • geld (9) € 360.000,-, goednummer 1814476;
  • geld (10) € 125.060,-, goednummer 1815423;
  • geld (11) € 1.050,-, goednummer 1815486;
  • geld (11a) € 1.000,-, goednummer 1815486
  • geld (14) € 170,-, goednummer 1814477;
  • geld (15) € 620,-, goednummer 1814480;
  • geld (16) € 51.600,-, goednummer 1814659;
  • geld (17) € 207.140,- goednummer (staat niet op beslaglijst);
  • geld 18) € 55.030,-, goednummer 1814666;
  • geld (19) € 40.350,-, goednummer 1814675;
  • geld (20) € 45.000,-, goednummer 1814677;
  • geld (21) € 29.600,-, goednummer 1814663;
  • geld (22) € 50,-, goednummer 1814482;
  • geld (23) € 1.520,-, goednummer 1814474;
  • geld (24) € 205,95,-, goednummer 1815417;
  • geld (163) 1.230 Bosnische Mark (omgerekend € 628,30,-);
  • motorfiets (6) € 19.500,- goednummer 1814522;
Dit betreft een totaalbedrag van € 1.798.134,24 (geld) + motorfiets van € 19.500,- =
€ 1.817.634,24,-
Bij de vaststelling van de betalingsverplichting dient rekening te worden gehouden met de waarde van verbeurd verklaarde goederen indien door de verbeurdverklaring wordt bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Voorwaarde daarbij is dat die goederen (geldbedragen daaronder begrepen) kunnen worden aangemerkt als de opbrengst van een bewezen verklaard feit. De rechtbank is van oordeel dat dit met betrekking tot de verbeurd verklaarde geldbedragen en de goederen het geval is. Immers, hiervoor is vastgesteld dat het niet anders kan dan dat deze bedragen en dit voorwerp van misdrijf afkomstig zijn. Onder deze omstandigheden dienen het geldbedrag en de waarde van het goed als opbrengsten uit (andere) strafbare feiten te worden aangemerkt en dus op de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting in mindering te worden gebracht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel zou anders dubbel wordt ontnomen.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van
€ 4.094.060,07,-(€ 5.911694,31,- minus € 1.817.634,24,-)
ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Overweging draagkracht
De rechtbank merkt allereerst op dat de draagkracht van veroordeelde in beginsel pas aan de orde dient te worden gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting wanneer het de rechtbank op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is nu niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
€ 4.094.060,07,-
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn raadsman op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid alsmede de termijn als bedoeld in artikel 511b, eerste lid, Sv waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
De rechtbank stelt in deze zaak de redelijke termijn vast op drie jaar. Dit houdt verband met de omvang en de complexiteit van de zaak, waaronder de noodzaak om in het buitenland onderzoek te doen naar de verdenking in combinatie met de omstandigheid dat veroordeelde onvindbaar was en -ondanks diverse uitnodigingen via zijn raadsman- niet is ingegaan op uitnodigingen om een verklaring af te leggen.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn het volgende. Tegen veroordeelde is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. De rechter-commissaris heeft op 31 augustus 2016 de machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek verleend. Uit het dossier volgt dat deze machtiging niet aan veroordeelde is betekend vanwege zijn onbekend gebleven verblijfadres en hij dus niet op deze wijze op de hoogte is geraakt. De rechtbank zal daarom - evenals in de strafzaak - uitgaan van de datum waarop eerste doorzoeking heeft plaatsgevonden, te weten op 18 oktober 2016, als aanvangsmoment van de redelijke termijn.
Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 30 april 2024, de vervolging van veroordeelde 7,5 jaar in beslag heeft genomen. Daarmee is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 4,5 jaar.
De rechtbank zal de betalingsverplichting matigen, nu zij heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is geschonden. Hiermee rekening houdende zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderen met 10%.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op (
€ 4.094.060,07,-* 0,90) =
€ 3.684.654,06

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 5.911.694,31,-;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 3.684.654,06,-aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2024.
mr. H.A. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex art 36e lid 3 Sr”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, genummerd MD5R016025 pagina’s 1 tot en met 34.
2.Proces-verbaal van bevindingen contante inbreng BV’s AH005, p. 303-354.
3.Proces-verbaal van bevindingen Stingray powerboat AH030, p. 883-895.
4.Proces-verbaal met nummer BOB005a, pagina 1697-1845 en BOB020a, p. 1998-2022.
5.Proces-verbaal van bevindingen lening [getuige] AH034, p. 938-954.
6.Proces-verbaal van bevindingen aankoop panden AH006, p. 355-391.
7.Proces-verbaal van verstrekking ING Bank BOB005a, p. 1697-1845.
8.Proces-verbaal van bevindingen lening KBA AH007, p. 392-396.
9.Proces-verbaal van uitlevering […] , BOB058a, p. 2156-2162.
10.Proces-verbaal van bevindingen Audemars Piquet horloge AH032, p. 910-911.
11.Proces-verbaal van bevindingen RHV Bosnië,AH037, pagina 1054-1294.
12.Proces-verbaal van bevindingen RHV Bosnië AH037, pagina 1054-1294.