ECLI:NL:RBMNE:2024:2717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/853
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan procesbelang in bestuursrechtelijke handhaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan de B.V. was opgelegd vanwege een niet goedgekeurde stookinstallatie en brandstofleidingen op een perceel dat eigendom is van de heer [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de B.V. geen procesbelang heeft, omdat de eigenaar van het perceel, de heer [A], inmiddels als overtreder is aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het beroep van de B.V. niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de zaak. De rechtbank verwijst het bezwaar van de heer [A] tegen de invorderingsbeschikking terug naar het college voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de gemachtigde in het vertegenwoordigen van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Ravenhorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. J. van Ravenhorst).

Inleiding

1. Deze zaak is begonnen met een controle door de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD Utrecht) op de locatie [adres] in [plaats 2] (het perceel). Het perceel is eigendom van de heer [A] in persoon ( [A] ). De eigenaar is ook enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres (hierna: de B.V.). Op 22 februari 2022 is de last onder dwangsom opgelegd aan de B.V. omdat een stookinstallatie (ADA 490) en de bijbehorende brandstofleidingen van het pand op het perceel niet SCIOS goedgekeurd zijn. Het niet goedgekeurd zijn van deze stookinstallatie en brandstofleidingen is een overtreding van artikel 3.10p van het Activiteitenbesluit en artikel 3.7m van de Activiteitenregeling.
1.1.
De B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Met het bestreden besluit van 29 december 2022 heeft het college de last onder dwangsom in stand gelaten. De B.V. heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op 21 november 2022 een invorderingsbeschikking verstuurd aan de eigenaar. De invorderingsbeschikking wordt betwist. Het beroep tegen de last onder dwangsom heeft dan van rechtswege mede betrekking op de invorderingsbeschikking. [1]
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de B.V., vergezeld door de eigenaar en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]

Is het bestreden besluit bevoegd genomen?

3. De B.V. voert aan dat het bestreden besluit is genomen en getekend door een zeer waarschijnlijk onvoldoende gemachtigde of gemandateerde. Op de zitting heeft de gemachtigde van de B.V. niet kunnen uitleggen waarom het bestreden besluit onbevoegd genomen zou zijn. De rechtbank heeft de bevoegdheid onderzocht en concludeert dat het bestreden besluit bevoegd genomen is op grond van artikel 2.7 en 7.3.2.3 van de Mandaatregeling B&W en Burgemeester 2022 Gemeente Utrecht. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft het college de eigenaar als overtreder aangemerkt?

4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [A] de eigenaar van het perceel is waar de overtreding is geconstateerd en niet de B.V.. De vraag die partijen verdeeld houdt is, of het college met de beslissing op het bezwaar alsnog dit gebrek heeft hersteld en de juiste persoon heeft aangeschreven. De B.V. vindt van niet en het college vindt van wel.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college de eigenaar als overtreder heeft aangemerkt. Zij legt dat hierna uit.
6. De RUD Utrecht heeft in oktober 2021 de eerste milieuovertredingen geconstateerd. In eerste instantie is de huurder van het perceel aangeschreven om de overtredingen ongedaan te maken. De overtredingen die de huurder kon beëindigen heeft hij ongedaan gemaakt. De overgebleven overtredingen betreffen de hiervoor genoemde stookinstallatie en brandstofleidingen. Op 17 november 2021 heeft de RUD Utrecht de eigenaar aangeschreven om de overgebleven milieuovertredingen voor 31 december 2021 te beëindigen. Bij de controle op 24 januari 2022 heeft de toezichthouder geconstateerd dat de overtredingen nog niet zijn beëindigd. Het college heeft op 26 januari 2022 de vooraankondiging van de last onder dwangsom verstuurd aan de B.V., ter attentie van de eigenaar. De eigenaar heeft daarop gereageerd en een zienswijze gegeven. In zijn reactie schrijft de eigenaar dat hij het niet eens is met de voorgenomen beschikking, omdat hij vindt dat de huurder verantwoordelijk is voor de brandstofleidingen. Verder vermeldt de eigenaar dat hij twee bedrijven een offerte heeft gevraagd, maar dat de leidingen niet onder 8 graden Celsius gemaakt kunnen worden. De eigenaar vraagt wat meer tijd om de leidingen te vernieuwen. Het college heeft vervolgens de last onder dwangsom gestuurd aan de B.V., ter attentie van de eigenaar.
6.1.
In de bezwaarfase is, namens de B.V. bij brief van 12 mei 2022, het college erop gewezen dat niet de B.V. maar [A] het perceel in eigendom heeft. Daarnaast wordt opgemerkt dat, hoe het juridisch ook in elkaar steekt, er dezerzijds naar gestreefd wordt dat de zaak ter plekke op orde gebracht wordt.
6.2.
Op 21 november 2022 stuurt het college aan de eigenaar een invorderingsbeschikking, omdat hij geen uitvoering heeft gegeven aan de last onder dwangsom die is opgelegd op 22 februari 2022. Daartegen heeft de eigenaar bezwaar gemaakt, waarbij namens de eigenaar mr. Van Ravenhorst als gemachtigde optreedt.
6.3.
Bij de hoorzitting van 14 december 2022 waren [A] en mr. Van Ravenhorst als gemachtigde aanwezig. Op de hoorzitting is door de gemachtigde (en [A] ) uitvoerig uitgelegd dat [A] in persoon de eigenaar van het perceel is en niet de B.V.. Ook is uitvoerig gesproken over de herstelwerkzaamheden die nog uitgevoerd zouden worden. De beslissing op bezwaar is vervolgens gericht aan mr. Van Ravenhorst. In het bestreden besluit erkent het college dat het perceel in eigendom is van [A] en dat het college de heer [A] had moeten aanschrijven met betrekking tot de geconstateerde overtreding. Daarnaast concludeert het college dat de heer [A] op de hoogte was van de overtreding en dat hij het in zijn macht had om de overtreding te beëindigen. Het college vindt de verkeerde aanschrijving een kennelijke misslag en constateert dat de last bij de juiste persoon is terechtgekomen.
7. De B.V. heeft in beroep aangevoerd dat het college in het bestreden besluit het gebrek niet heeft hersteld en ten onrechte heeft vastgehouden aan het standpunt dat er sprake was van een kennelijke verschrijving.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat hij in het bestreden besluit heeft erkend dat [A] de eigenaar van het perceel is en dat [A] alsnog als overtreder is aangemerkt. Het college stelt dat hij daarmee het gebrek in het primaire besluit van 22 februari 2022 heeft hersteld. Vervolgens is dit besluit aan mr. Van Ravenhorst verzonden. In het verweerschrift licht het college toe dat mr. Van Ravenhorst op de hoorzitting kenbaar heeft gemaakt dat hij zowel voor de B.V. als voor [A] optrad. Het college heeft het bestreden besluit van 29 december 2022 daarom aan mr. Van Ravenhorst als gemachtigde gestuurd en daarmee dus ook mede aan de eigenaar.
9. De rechtbank kan deze uitleg van het college volgen. In de bezwaarfase heeft de gemachtigde zich gepresenteerd als gemachtigde voor zowel de B.V. als voor [A] . Dat blijkt uit de argumenten die hij gebruikt in zijn bezwaarschrift en bij de presentatie en de toelichting op de hoorzitting. Als dat anders zou zijn geweest, had het op de weg van de gemachtigde gelegen uitdrukkelijk mee te delen aan het college dat hij uitsluitend de B.V. en niet [A] vertegenwoordigde. De conclusie is dat het college met het bestreden besluit het gebrek heeft hersteld en alsnog terecht [A] als overtreder heeft aangemerkt. Dat staat ook in de overwegingen op pagina 3 van het bestreden besluit. Door dit besluit aan mr. Van Ravenhorst te sturen heeft het college het besluit op de juiste wijze kenbaar gemaakt aan [A] . Door deze gemachtigde is ook niet weersproken dat hij ook [A] vertegenwoordigde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
10. De rechtbank stelt vast dat het beroep uitsluitend is ingesteld door de B.V. en niet (ook) door de eigenaar. De beroepsgronden hebben ook uitsluitend betrekking op de juridische positie van de B.V. en de stelling van het college dat de aanschrijving in het primaire besluit geen kennelijke misslag is. De rechtbank kan uit het beroepschrift niet afleiden dat de gemachtigde met dit beroep ook heeft beoogd beroep in te stellen namens de eigenaar. Dat betekent dat de B.V. wel belanghebbende is maar geen procesbelang meer heeft omdat inmiddels [A] als eigenaar, als overtreder is aangemerkt en niet de B.V.. De B.V. heeft immers gelijk gekregen van het college en heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling door de rechter. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
De invorderingsbeschikking van 21 november 2022
11. De rechtbank stelt vast dat [A] (met mr. Van Ravenhorst als gemachtigde) tegen de invorderingsbeschikking bezwaar heeft gemaakt en dat het college nog niet op dat bezwaar heeft beslist. Het bezwaar haakt in beginsel aan bij het onderhavige beroep. [3] Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om dit bezwaar terug te verwijzen naar het college om alsnog als bezwaarschrift in behandeling te nemen. [4]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat de B.V. geen procesbelang heeft. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. De B.V. krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verwijst het bezwaar van 21 december 2022 tegen de invorderingsbeschikking van 21 november 2022 terug naar het college om daar alsnog op te beslissen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Dit volgt uit artikel 5:39, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit kan op grond van artikel 5:39, lid 2 Awb.