ECLI:NL:RBMNE:2024:2716
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering huisvestingsvergunning voor sociale huurwoning en voorlopige voorziening
Op 29 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker, die een huisvestingsvergunning had aangevraagd voor een sociale huurwoning in [woonplaats]. Verzoeker, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, wilde samen met zijn minderjarige zoon en meerderjarige dochter in de woning wonen. De woning was door de woningcorporatie aan hem toegewezen, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort weigerde de vergunning op basis van de samenstelling van het huishouden. Het college stelde dat de meerderjarige dochter van verzoeker niet tot zijn huishouden behoort, omdat zij langer dan zes maanden op een ander adres stond ingeschreven en dus niet als inwonend kan worden beschouwd.
Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden alsof hij de huisvestingsvergunning had. Tijdens de zitting op 22 april 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet kon worden gevolgd in zijn uitleg van de definitie van huishouden, aangezien zijn dochter op het moment van inschrijving al geruime tijd op een ander adres stond ingeschreven.
De voorzieningenrechter overwoog ook het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel en de hardheidsclausule uit de Huisvestingsverordening. Hij concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de situatie van verzoeker geen bijzondere omstandigheden opleverde voor toepassing van de hardheidsclausule. Desondanks weigerde de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening, omdat de belangen van het college zwaarder wogen dan die van verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker in de toekomst mogelijk recht heeft op een andere woning en dat zijn procesbelang bij de beslissing op zijn bezwaar blijft bestaan, ondanks de afwijzing van het verzoek.