ECLI:NL:RBMNE:2024:2704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
C/16/562263 / HL ZA 23-253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig gebruik van grond en verjaring in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 1 mei 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres sub 1] V.O.F. en [gedaagde] over het onrechtmatig gebruik van een strook grond. De procedure begon met een dagvaarding op 28 augustus 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] een stuk grond van [eiseres sub 1] in gebruik heeft genomen, terwijl hij wist dat dit perceel toebehoorde aan [eiseres sub 1]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet door verjaring eigenaar kon worden van de grond, omdat hij niet aan de vereisten voor verkrijgende of bevrijdende verjaring voldeed. [eiseres sub 1] had [gedaagde] al op 21 juli 2023 verzocht om het gebruik van de grond te staken, en [gedaagde] had onvoldoende bewijs geleverd dat hij de grond al voor deze datum in bezit had. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres sub 1] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld om de grond te ontruimen en de proceskosten te betalen. De rechtbank heeft ook de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis toegewezen, waarbij het belang van [eiseres sub 1] om de grond te gebruiken voor zijn bedrijf zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] om de bestaande situatie te behouden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.082,-, inclusief nakosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/562263 / HL ZA 23-253
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] V.O.F.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende in [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] (in enkelvoud),
advocaat: mr. L.A.A. Steehouwer uit Rijswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Bouter uit Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 augustus 2023 met de producties I tot en met IX,
- de akte vermeerdering van eis met de producties X tot en met XV,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 12,
- de aanvullende productie 13 van [gedaagde] ,
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Verschenen zijn de heer [eiser sub 2] , vennoot van [eiseres sub 1] , en de heer [gedaagde] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gezegd dat op 1 mei 2024 vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres sub 1] en [gedaagde] zijn de eigenaren van twee naast elkaar gelegen percelen. [gedaagde] is al een tijd geleden een stuk van het perceel van [eiseres sub 1] gaan gebruiken. Nu wil [eiseres sub 1] dat [gedaagde] daarmee stopt. De rechtbank geeft [eiseres sub 1] gelijk. [gedaagde] wist dat het stuk grond van [eiseres sub 1] was. In die situatie kan iemand pas na een tijdsverloop van 20 jaar zelf de eigenaar worden. Zo lang heeft [gedaagde] de grond niet gebruikt.

3.De beoordeling

De strook grond waar het om draait
3.1.
[eiseres sub 1] is op 30 mei 2023 eigenaar geworden van een perceel grond aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (kadastraal sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 2] ). Op [eiseres sub 1] ’s grond staat een bedrijfspand. Op de schets hieronder is deze weergegeven met nummer [nummeraanduiding 3] . [gedaagde] is eigenaar van het perceel grond ernaast (kadastraal sectie [letter] nummer [nummeraanduiding 4] ). Achter het bedrijfspand van [eiseres sub 1] ligt nog een stukje van zijn perceel; dat stukje grenst aan de grond van [gedaagde] . Dit stukje grond heeft [gedaagde] in gebruik genomen.
[gedaagde] is niet door verjaring eigenaar geworden
3.2.
[eiseres sub 1] wil dat [gedaagde] het stukje grond niet langer gebruikt, maar [gedaagde] zegt dat hij het stukje grond zolang heeft gebruikt dat hij daarvan de eigenaar is geworden. Er zijn volgens de wet twee manieren waarop iemand door tijdsverloop eigenaar kan worden, maar die zijn hier geen van beide van toepassing. Dit wordt hierna uitgelegd.
3.3.
De eerste manier voor eigendomsverjaring heet ‘verkrijgende verjaring’. Daarvoor is nodig dat [gedaagde] de strook grond minimaal tien jaar zonder onderbreking in bezit heeft gehad, en dat [gedaagde] daarbij te goeder trouw was. Te goeder trouw betekent dat [gedaagde] dacht en mocht denken dat hij zelf eigenaar was. Dat was hier niet het geval: [gedaagde] heeft op de zitting gezegd dat hij niet zeker wist van wie het stukje grond was, maar het toch maar is gaan gebruiken. Er protesteerde toen niemand volgens [gedaagde] , maar dat wil niet zeggen dat [gedaagde] zichzelf als eigenaar beschouwde en mocht beschouwen.
3.4.
De tweede manier van eigendomsverkrijging heet ‘bevrijdende verjaring’. Daarvoor is nodig dat [gedaagde] de strook grond minimaal twintig jaar in bezit heeft gehad. De goede trouw doet er in die situatie niet toe. Ook van die situatie is hier geen sprake. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] in elk geval op 21 juli 2023 verzocht om het gebruik van de strook grond te staken. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te oordelen dat hij de grond al voor 21 juli 2003 in bezit had. [gedaagde] heeft gezegd dat hij al voor 21 juli 2003 materiaal op de strook grond legde. Maar dat is voor ‘bezit’ niet genoeg. Ook de afrastering en de schutting om de opgeslagen materialen te beschermen duiden niet op bezit van de strook grond. Het plaatsen van een afsluitbaar hek om de strook grond duidt wel op bezit daarvan, maar dat is pas na 21 juli 2003 gebeurd.
3.5.
Dit alles betekent dat [eiseres sub 1] eigenaar van de strook grond is, en [gedaagde] het gebruik daarvan moet stoppen. De rechtbank zal die vordering dan ook toewijzen. Omdat [gedaagde] heeft toegezegd aan het vonnis te zullen voldoen, is een dwangsom naar het oordeel van de rechtbank niet nodig.
De gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen
3.6.
[gedaagde] heeft gevraagd om in geval van een toewijzende veroordeling in elk geval de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen omdat dit met zich mee zou brengen dat zaken moeten worden afgebroken die moeilijk kunnen worden hersteld in het geval de rechter in hoger beroep anders zou oordelen.
3.7.
De rechtbank volgt dit verzoek niet. Bij de beoordeling van een eis tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen. Bijvoorbeeld moet worden afgewogen of het belang van [eiseres sub 1] , die in het gelijk gesteld wordt, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om de bestaande toestand in stand te houden totdat in hoger beroep is beslist. Daarbij mag in zijn algemeenheid worden aangenomen dat, zolang het tegendeel niet blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt, belang heeft bij deze verklaring.
3.8.
[eiseres sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat hij de strook grond, dat tot zijn eigendom behoort, wil gebruiken voor de exploitatie van zijn bedrijf. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om de bestaande situatie in stand te laten totdat in hoger beroep is beslist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde] krijgt grotendeels ongelijk. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres sub 1] moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 1] als volgt vastgesteld.
- griffierecht
676,-
- salaris advocaat
1.228,-
(2 punten × tarief II € 614,-)
Totaal
1.904,-
3.10.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten (kosten die na het vonnis zijn ontstaan). Die kosten worden vastgesteld op € 178,-. Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet, en het vonnis daarna moet worden betekend, dan moet [gedaagde] € 92,- extra betalen en de kosten van de betekening.
3.11.
Als [gedaagde] de proceskosten niet op tijd betaalt, moet hij ook de wettelijke rente daarover betalen. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de door [gedaagde] aangebrachte voorzieningen, geplaatste zaken en/of beplanting, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot het afdak, het hekwerk en overige zaken op de strook grond, te verwijderen en om eventuele schade aan de strook grond, zoals genoemd in randnummer 3.1 van dit vonnis, na de verwijdering van deze voorzieningen en zaken het herstellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de strook grond, zoals genoemd in randnummer 3.1 van dit vonnis, te ontruimen, het gebruik ervan te staken en gestaakt te houden en het weer in bezit te stellen van [eiseres sub 1] ,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.082,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5
wijst het anders of meer gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.