ECLI:NL:RBMNE:2024:269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
05.234456.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 april 2019 feitelijk leiding heeft gegeven aan verduistering door een rechtspersoon. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 59.364,20 gevorderd, maar heeft dit bedrag op de zitting verhoogd naar € 61.044,34. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde samen van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben geprofiteerd. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat, met een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de veroordeelde en zijn medeveroordeelde. De rechtbank heeft geen reden gezien om het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de vordering te honoreren, omdat de verdediging voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de zitting. De rechtbank heeft de grondslag van de ontnemingsvordering bevestigd, die voortvloeit uit de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 05.234456.21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen veroordeelde en mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en veroordeelde hoofdelijk de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit voordeel aanvankelijk geschat op een bedrag van € 59.364,20. Op de zitting heeft zij haar schatting van het totaal door veroordeelde genoten voordeel gewijzigd tot een bedrag van € 61.044,34. Daarbij is zij, anders dan het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, uitgegaan van een te hoog bedrag aan teruggeboekte voorschotten van € 25.642,88, bestaande uit 69% van € 37.163,60, zoals volgt uit het proces-verbaal ‘Nader onderzoek naar voorschotten’ van 30 juni 2021. [1]
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de behandeling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te houden, omdat de schriftelijke vordering pas kort voor de zitting is binnengekomen. Op de zitting heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag bovendien aangepast. De verdediging is niet in staat hierop adequaat te reageren. Zij wil in de gelegenheid worden gesteld om eventuele onderzoekswensen in te dienen. Vervolgens wil zij graag een nieuwe schriftelijke berekening van de officier van justitie ontvangen die dient als conclusie. De verdediging zal daar dan op reageren bij conclusie van antwoord.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.2
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Zij ziet geen reden voor een schriftelijke ronde van standpunten.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is van 29 juli 2021 en al lange tijd geleden aan het dossier gevoegd. Op basis hiervan kon de verdediging ook al lange tijd een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel verwachten en heeft zij voldoende tijd gehad om zich daarop voor te bereiden. Dat de officier van justitie de hoogte van de vordering op zitting heeft aangepast, is geen reden hier anders over te oordelen. De aanpassing is gering. Bovendien is de aanpassing duidelijk te herleiden op basis van de stukken die al onderdeel vormden van het dossier.
3.2
De grondslag van de vordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de eerste plaats kan worden uitgegaan van voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan.
De veroordeelde is bij vonnis van 23 januari 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
feitelijk leiding geven aan verduistering, begaan door een rechtspersoon, ten opzichte van enig goed dat hij als bewindvoerder onder zich heeft, meermalen gepleegd;
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 april 2019.
Deze veroordeling ziet op voordeel dat veroordeelde heeft genoten uit het onrechtmatig innen van onkostenvergoedingen door [onderneming] B.V., door de maandelijkse vergoeding meermaals te incasseren. Ook ziet deze veroordeling op voordeel dat veroordeelde heeft genoten uit onrechtmatig teruggevorderde voorschotten, door hogere bedragen terug te storten op de rekening van [onderneming] B.V. dan aan voorschotten was verstrekt.
De officier van justitie is er bij haar vordering daarnaast van uitgegaan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In het ontnemingsrapport staat immers dat veroordeelde ook voordeel heeft genoten uit andere door de politie geconstateerde onregelmatigheden die in de bewezenverklaarde periode door [onderneming] B.V. zijn begaan. Deze onregelmatigheden houden in dat een veelvoud van het factuurbedrag aan bewindvoeringskosten werd geïnd, ogenschijnlijk doordat de komma van het factuurbedrag bij het innen één positie naar rechts werd verplaatst.
3.3
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – de bewijsmiddelen [2] uit het vonnis van 23 januari 2024 tot uitgangspunt. Daarnaast neemt zij tot uitgangspunt wat in het ontnemingsrapport met bijlagen en in de overige hierna opgenomen bewijsmiddelen staat over andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarover voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. [3]
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel heeft een verbalisant – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Maandelijkse vergoeding meermaals geïncasseerd
De maandelijkse vergoeding voor de door [onderneming] geleverde diensten werd met regelmaat dubbel (en in voorkomende gevallen vaker) geïnd. Gesteld worden dat er voor een totaalbedrag van € 27.400,10 aan termijn bedragen vermoedelijk ten onrechte is geïnd. [4]
Komma positie naar rechts
In zes gevallen werd de maandelijkse vergoeding geïncasseerd, maar werd de komma ogenschijnlijk één positie naar rechts verplaatst en niet op een later moment gecorrigeerd, waardoor een veelvoud van de maandelijkse vergoeding werd geïncasseerd. Hierdoor werd een totaalbedrag van € 9.000,36 wederrechtelijk geïncasseerd.
Nader onderzoek wees uit dat het wederrechtelijk te hoog incasseren van een factuur van cliënt [benadeelde 5] via een verrekening is gecorrigeerd. Hierdoor dient het totaalbedrag dat wederrechtelijk is geïncasseerd bij cliënten met € 999,- naar beneden te worden bijgesteld.
Als resultaat van het bovenstaande worden de wederrechtelijk verkregen revenuen aangaande geïnde bedragen waarbij de komma ogenschijnlijk 1 positie teveel naar rechts bleek te zijn verplaatst op ( € 9.000,36 -/- € 999,- ==) € 8.001,36.
Teruggeboekte voorschotten
Er werden voorschotten aan cliënten verstrekt, welke op een later moment giraal werden
terugontvangen (teruggeboekt door de bewindvoerder). Opmerkelijk is echter dat er € 34.728,60 meer werd retour ontvangen dan er giraal werd verstrekt. Nu bestaat de mogelijkheid dat een gedeelte van de retour ontvangen voorschotten in eerste instantie contant verstrekt zijn. Hierdoor zal dit bedrag naar beneden moeten worden bijgesteld.
Steekproefsgewijs werden vijf (5) cliënten geselecteerd waar sprake was van een overschot aan giraal retour ontvangen voorschotten. In de vijf onderzochte cliëntenadministraties werden bescheiden / kwitanties aangetroffen welke erop duiden dat er voor een totaal contant bedrag van € 1,225,- (31% van het totaalbedrag) aan contante voorschotten is verstrekt.
Gelet op het bovenstaande wordt geschat dat, gedurende de onderzoeksperiode, een bedrag van (69% * € 34.728,60=) € 23.962,74 aan retour ontvangen voorschotten onterecht werden geïnd. [5]
Gelet op het bovenstaande wordt de hoogte van de wederrechtelijke ontvangsten ais volgt ingeschat:
Maandelijkse vergoeding meermaals geïncasseerd: € 27.400,10
Komma positie naar rechts: € 8.001,36
Teruggeboekte voorschotten: € 23.962,74
Totaal: € 59.364,20
Een verbalisant heeft – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Na nadere beschouwing zie ik, verbalisant, dat bij 115 cliënten de som van de retour ontvangen voorschotten (door [onderneming] retour ontvangen) de som van de (door [onderneming] ) giraal verstrekte voorschotten overstijgt. Ik zie dat het gaat om een totale overschrijding van € 37.163,60. [6]
Een verbalisant heeft – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Over de periode 1 januari 2016 tot en met 2 april 2019 zijn de volgende bankrekeningen gevorderd en geanalyseerd:
[rekeningnummer] [onderneming] B.V.
(…)
[rekeningnummer] [medeveroordeelde]
(…)
[rekeningnummer] [medeveroordeelde] . [7]
Vervolgens heb ik, verbalisant, met behulp van de filterfunctie per cliënt de volgende vragen
beantwoord:
(…)
3.2
Zijn er buitengewoon grote bedragen afgeschreven welke gelijkend zijn op een
maandbedrag maar waarbij mogelijk de komma een positie naar rechts te veel is gezet?
(…) [8]
4.2
Komma positie naar rechts verplaatst
Ik zie dat in zes gevallen een veelvoud van het gefactureerde termijnbedrag werd
voldaan doordat ogenschijnlijk de komma een positie naar rechts werd verplaatst en niet werd gecorrigeerd middels een herstelboeking. In totaal gaat dit om een bedrag van € 9.000,36. Een overzicht op cliëntniveau is bijgevoegd in bijlage 2. [9]
Bijlag 2
Cliënt
Datum
Factuurbedrag
Afgeschreven
Geschat factuurbedrag
Correctie 13e termijn*
Wederrechtelijk geïnd
[benadeelde 1]
26-10-2017
144,03
1.440,30
144,03
1.440,30
[benadeelde 2]
18-10-2018
1.335,60
133,56
133,56
1.335,60
[benadeelde 3]
31-10-2017
172,82
1.728,20
1.555,38
[benadeelde 4]
23-10-2018
1.113,00
111,30
111,30
1.113,00
[benadeelde 5]
18-10-2018
111,30
1.110,30
999,00
[benadeelde 5]
29-11-2017
111,30
1.113,00
1.001,70
Vermaning
26-07-2017
172,82
1.728,20
1.555,38
Totaal
9.000,36
* Wanneer de bestreden afschrijving als 13e termijnafschrijving werd geboekt, dient deze als geheel wederrechtelijk te worden meegenomen.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb daar van [periode] gewerkt. [onderneming] was een bewind voering kantoor. [11]
Ik heb gezien dat er facturen veel te hoog werden geïncasseerd doordat de komma verplaatst werd, er werd bijvoorbeeld 100 euro gefactureerd en 1000 geïncasseerd. [12]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb 5 à 6 jaar bij [onderneming] gewerkt.
Ik denk dat het deze zomer 2 jaar geleden is dat [medeveroordeelde] en [veroordeelde] op vakantie waren en ik huur moest betalen voor een cliënt. Ik zag toen dat bij die cliënt veel te veel geld was afgeboekt, een factuur van 144 euro van [onderneming] was als ruim 1400,- afgeboekt. [13]
Medeverdachte [medeveroordeelde] heeft bij de politie – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
O: Wij zien dat er op 31-10-2017 een bedrag van € 1 .728,20 werd afgeschreven van de rekening van cliënt [benadeelde 3] ten gunste van [onderneming] B.V.
V; Waar was dit bedrag voor?
A: Dat zullen de kosten voor bewindvoering zijn.
V: Wie heeft dit bedrag geïncasseerd?
A: Door mij neem ik aan, maar ik ben daar niet zeker van.
O: Wij zien dat de vaste vergoeding voor de diensten van [onderneming] € 172,82 in die tijd bedroeg.
O: Wij zien dat deze transactie de omschrijving 20172356 heeft meegekregen. Wij hebben gezocht op factuurnummer 20172356 in de administratie zoals wij deze van de Rechtbank Zutphen, aangaande [onderneming] , hebben verkregen.
Wij troffen deze factuur aan en zien dat deze gericht is aan dhr. [benadeelde 3] . Deze tonen wij u.
De omschrijving luidt; "November 2017" en het totale factuurbedrag betreft € 172,82.
V: Hoe zit dit?
A: Naar ik aanneem is dat een typefout van mij geweest.
V: Deze fout is niet gecorrigeerd in de boekhouding waarom niet?
A: Weet ik niet. [14]
O: Wij zien dat er op 26-10-2017 een bedrag van € 1.440,30 werd afgeschreven van de rekening van cliënt [benadeelde 1] ten gunste van [onderneming] B.V.
V: Waar was dit bedrag voor?
A: Hier antwoord ik hetzelfde op, dat zal voor de kosten bewindvoering zijn geweest.
V: Wie heeft dit bedrag geïncasseerd?
A: Ik, denk ik, maar ik weet het niet.
O: Wij zien dat de vaste vergoeding voor de diensten van [onderneming] € 144,03 in die tijd bedroeg.
V: Hoe zit dit?
A: Ik weet dat gewoon niet meer.
O: Wij zien dat deze transactie de omschrijving 20172293 heeft meegekregen. Wij hebben gezocht op factuurnummer 20172293 in de administratie zoals wij deze van de Rechtbank Zutphen, aangaande [onderneming] , hebben verkregen. Wij troffen deze factuur aan en zien dat deze gericht is aan mw. [benadeelde 1] . Deze tonen wij u De omschrijving luidt: "November 2017" en het totale factuurbedrag betreft € 144,03.
V: Hoe zit dit?
A: Ik weet dat niet meer, ik val in herhaling maar dat is gewoon zo.
V: Deze fout is niet gecorrigeerd, waarom niet?
A: Klaarblijkelijk is er structureel iets fout gegaan bij de facturering, dat snap
ik ook. Ik herken de (kopieën) van de facturen van [onderneming] die u mij laat zien wel.
Het lijkt structureel. Daar kunnen we het over eens zijn. Ik deed de financiën. Die handelingen zijn niet goed geweest. [15]
3.3.1.
Periode
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] zich gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 april 2019 schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten waaruit zij wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten. De rechtbank gaat bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom van die periode uit.
3.3.2.
Bruto opbrengst
De rechtbank zal de berekeningen uit het ontnemingsrapport overnemen, behalve voor zover het rapport ziet op de berekening van het bedrag aan te veel teruggeboekte voorschotten. Voor dat bedrag volgt de rechtbank de officier van justitie in de berekening die zij op zitting heeft toegelicht.
De totale opbrengst stelt zij dan ook vast op een bedrag van € 61.044,34, bestaande uit:
  • maandelijkse vergoeding meermaals geïncasseerd: € 27.400,10
  • te veel geïnd ten gevolge van komma positie naar rechts: € 8.001,36
  • te veel aan teruggeboekte voorschotten: € 25.642,88.
3.3.3.
Kosten
Niet gebleken is van kosten die op de hiervoor vastgestelde opbrengst in mindering moeten worden gebracht.
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het totale bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 61.044,34.
3.4
Toerekening van het voordeel
3.5
Betalingsverplichting
De rechtbank merkt op dat de draagkracht van veroordeelde in beginsel pas aan de orde wordt gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting wanneer het de rechtbank op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Er is in het kader van deze procedure ook geen draagkrachtverweer gevoerd.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde moet worden betaald aan de staat dan ook vast op € 61.044,34.
De rechtbank gaat ervan uit dat veroordeelde en haar echtgenote, tevens medeveroordeelde in deze ontnemingsprocedure, samen van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben geprofiteerd en dat tussen hen een economische eenheid bestaat. Op basis hiervan zal de rechtbank aan veroordeelde en medeveroordeelde een hoofdelijke betalingsverplichting opleggen.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 61.044,34;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 61.044,34 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- veroordeelde is voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 321 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. L.M. Reijnierse en S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.
Mr. Van Breukelen is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2021, pag. 831-833
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal d.d. 19 augustus 2021 met nummer 202106091423.DOS, onderzoeksnaam Ullrich, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1048.
3.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal d.d. 19 augustus 2021 met nummer 202106091423.DOS, onderzoeksnaam Ullrich, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1048, pag. 795 ev.
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, pag. 799
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, pag. 800
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2021, pag. 825
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, pag. 809
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, pag. 810
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, pag. 811
10.Bijlage 2 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, pag. 816
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2021, pag. 771
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2021, pag. 772
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 april 2021, pag. 777
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 maart 2021, pag. 45
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 maart 2021, pag. 46