ECLI:NL:RBMNE:2024:2673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/16/554011 / FO RK 23-319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling tussen moeder en oma na Raadsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen een moeder en haar moeder (oma) over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor het minderjarige kind. De rechtbank heeft op 9 juni 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming. Na het ontvangen van verschillende rapporten en het houden van een mondelinge behandeling op 4 april 2024, heeft de rechtbank besloten dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind bij de moeder zal zijn. De Raad adviseerde om de hoofdverblijfplaats te wijzigen naar de moeder, omdat er geen zorgen waren over de opvoedsituatie bij haar. De rechtbank heeft echter nog geen definitieve beslissing genomen over de zorgregeling en heeft deze vier maanden uitgesteld in afwachting van een rapportage van de hulpverlening. In de tussentijd is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij het kind om de twee weken bij de oma verblijft en op dinsdag na school bij haar is. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft ook benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder en de oma in het leven van het kind blijven zonder dat dit spanning oplevert.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/554011 / FO RK 23-319
Eenhoofdig gezag en hoofdverblijfplaats
Beschikking van 2 mei 2024
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.C. de Jong,
tegen
[oma],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. T.C. Cooman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 9 juni 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van de Raad van 29 december 2023;
  • het bericht van de moeder van 10 januari 2024;
  • het bericht van de moeder met bijlagen van 28 maart 2024;
  • het bericht van de oma met bijlagen van 29 maart 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 4 april 2024. Daarbij waren aanwezig: de moeder met haar advocaat, de oma met haar advocaat en mevrouw [A] namens de Raad.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de [minderjarige] , de zoon van de moeder, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat hij van de verzoeken vindt. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Het minderjarige kind van de moeder is:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
2.2.
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de oma.
2.3.
De moeder en de oma hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hem nemen.
2.4.
[minderjarige] verblijft op dit moment iedere week bij de moeder op woensdagmiddag uit school en van vrijdag uit school tot zondagavond.
2.5.
De moeder vraagt de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten en te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij haar heeft en dat zij gerechtigd is de voor hem betaalde kinderbijslag en het kindgebonden budget te incasseren.
2.6.
De oma is het niet eens met de verzoeken van de moeder en wil dat deze worden afgewezen. Daarnaast verzoekt de oma om – in het geval het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd naar de moeder – een zorgregeling vast te leggen waarbij [minderjarige] in afbouw/opbouw week op, week af bij zowel oma als moeder zal verblijven, terwijl de moeder de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] zal voldoen van de (gehalveerde) kinderbijslag en het te ontvangen kindgebonden budget.
2.7.
De Raad adviseert in het rapport 29 december 2023 om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar het adres van de moeder. De Raad vindt dat kinderen primair het recht hebben om bij een van hun ouders op te groeien. En in dit geval heeft de Raad geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder. Zij staat open voor hulpverlening en heeft een ontwikkeling doorgemaakt door de inzet van opvoedondersteuning. De Raad koppelt aan dit advies ook het advies om een zorgregeling vast te leggen, omdat de onduidelijkheid over de zorgregeling veel onrust veroorzaakt bij de moeder, oma en [minderjarige] . De Raad adviseert om een zorgregeling vast te leggen waarbij [minderjarige] vooral bij de moeder verblijft. Met betrekking tot het gezag vindt de Raad om drie redenen dat hij nog geen advies kan geven. Ten eerste hebben er nog geen feitelijke situaties plaatsgevonden waarin er besluiten niet konden worden genomen doordat de moeder en de oma er samen niet uit kwamen. Ten tweede denkt de Raad dat de beslissing dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt, het reële risico dat het contact tussen [minderjarige] en de oma onder druk komt te staan, met zich draagt. Ten slotte ziet de Raad nog mogelijkheden om middels een hulpverleningstraject van ‘Parallel Ouderschap’ te werken aan een verbetering van de communicatie.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Daarnaast zal de rechtbank nu nog geen beslissing nemen over de definitieve zorgregeling, maar de beslissing nog vier maanden uitstellen in afwachting van de rapportage van de hulpverlening. In de tussentijd zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastleggen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt.
Hoofdverblijfplaats
3.2.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vaststellen bij de moeder. Dit betekent dat [minderjarige] voortaan bij de moeder woont. De rechtbank vindt dit in het belang van [minderjarige] wenselijk. De rechtbank volgt hierin het advies van de Raad en constateert dat hiertegen door beide partijen op de zitting ook geen concrete bezwaren zijn gemaakt. Daarnaast is niet gebleken van bezwaren die in de weg staan aan de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder. De Raad heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis en [minderjarige] verblijft op dit moment al bij de moeder op de woensdag uit school en van vrijdag uit school tot zondagavond.
3.3.
De rechtbank zal niet – zoals door de moeder verzocht – bepalen dat de moeder gerechtigd is de kinderbijslag en het kindgebonden budget te incasseren. Dit kan de rechtbank immers niet vastleggen. De moeder zal dit zelf moeten aanvragen.
Nog geen beslissing over het gezag en het voorwaardelijk verzoek over de zorgregeling
3.4.
Op de zitting hebben partijen besloten om hulp te vragen. Zij willen hulp om te werken aan het verminderen van de onderlinge strijd en spanningen, zodat daarna de communicatie kan worden verbeterd. De rechtbank vindt het positief dat partijen open staan voor hulpverlening. De rechtbank ziet namelijk net als de Raad dat de verhoudingen tussen de moeder en de oma ernstig verstoord zijn en worden gekleurd door onverwerkt verdriet en frustraties uit het verleden. Hierdoor verloopt de onderlinge communicatie zeer moeizaam en wordt [minderjarige] al gedurende lange tijd geconfronteerd met en blootgesteld aan spanningen tussen zijn opvoeders. [minderjarige] heeft hier zichtbaar last van; hij is ‘druk’ in zijn hoofd, kan zich minder goed concentreren op school en laat daar ook brutaal gedrag zien. Dit vindt de rechtbank zeer zorgelijk. [minderjarige] is een kwetsbare jongen. Hij heeft extra ondersteuning, structuur en duidelijkheid nodig. In zijn belang is absoluut noodzakelijk dat de belangrijke mensen in zijn leven, zijn moeder en zijn oma, in zijn leven blijven zonder dat dit spanning oplevert. [minderjarige] kan die spanning er gewoonweg niet bij hebben.
3.5.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de situatie van partijen zodanig spoedeisend dat zij zijn verwezen naar het Uniform Hulpaanbod. Dit betekent dat er snel contact is met de hulpverlening. Op de zitting heeft de rechtbank direct doorverwezen naar een traject ‘Parallel Ouderschap’. De rechtbank heeft voor ogen dat beide partijen met de hulpverlening leren naar hun eigen aandeel in de strijd te kijken en te reflecteren op hun eigen gedrag. De bedoeling is dat zij meer inzicht krijgen in wat de onderlinge strijd betekent voor [minderjarige] en dat zij leren om de-escalerend te communiceren en de focus op de eigen opvoedsituatie te houden.
3.6.
De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening. Partijen stemmen daarmee in.
3.7.
De rechtbank zal de beslissing over het gezag en de zorgregeling aanhouden tot
2 september 2024in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening.
3.8.
De rechtbank heeft een scan van het proces-verbaal met gegevens van partijen gestuurd naar de centrale intake/toegang die het gaat doorsturen naar de organisatie die hulp gaat verlenen. De centrale intake/toegang zal de rechtbank berichten welke organisatie is ingeschakeld. De rechtbank zal vervolgens een kopie van deze beschikking sturen aan de Raad en de hulpverlener(s) die het traject/de trajecten zal (zullen) verzorgen.
3.9.
De rechtbank verzoekt deze instantie om uiterlijk op de datum zoals vermeld onder de beslissing, of zoveel eerder als mogelijk is, aan de rechtbank en aan de Raad te sturen de rapportage over het verloop en de uitkomst van het ‘Parallel Ouderschap’ onder vermelding van Uniform Hulpaanbod. De uitkomst van de hulpverlening kan zijn: positief resultaat, niet geheel positief resultaat of negatief resultaat.
3.10.
Als de hulpverlening heeft geleid tot een positief resultaat, hebben de advocaten twee weken de tijd om te laten weten of behandeling ter zitting nog nodig is of dat de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
3.11.
Als de hulpverlening niet heeft geleid tot een (geheel) positief resultaat, zal de Raad beoordelen of een schriftelijk advies nodig is of dat een mondeling advies op zitting voldoende is. Als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, verzoekt de rechtbank de Raad om schriftelijk te adviseren en te doen wat daarvoor nodig is. Daartoe merkt de rechtbank op dat de Raad, zowel in het rapport van 29 december 2023 als op de zitting, heeft opgemerkt dat als het de moeder en de oma niet lukt om met behulp van het traject ‘Parallel Ouderschap’ de spanningen en de belasting die [minderjarige] hierdoor ervaart, te verminderen, de Raad een kinderbeschermingsonderzoek zal overwegen. De rechtbank merkt hiertoe ook op dat haar uit de stukken en wat is gezegd op de zitting is gebleken dat [minderjarige] op dit moment dermate klem zit tussen de moeder en de oma dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [2] De rechtbank vindt echter – net als de Raad – dat het de voorkeur verdient dat de moeder en de oma deze ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader wegnemen, en omdat zij ook open staan voor een hulpverleningstraject, heeft de rechtbank er nog vertrouwen in dat dit hen gaat lukken.
Voorlopige zorgregeling
3.12.
In de tussentijd zal de rechtbank de volgende zorgregeling vastleggen tussen [minderjarige] en de oma:
  • [minderjarige] verblijft eens in de twee weken bij de oma van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • [minderjarige] verblijft in de week dat hij niet in het weekend bij zijn oma verblijft, op de dinsdag na school bij oma, waarbij oma hem naar boksles brengt en de moeder hem daar ophaalt;
  • waarbij deze regeling in de vakanties doorloopt, tenzij de moeder met [minderjarige] op vakantie gaat en de moeder, in dat geval, de oma hier direct bij de boeking van die vakantie (niet later dan één maand van tevoren) over informeert.
3.13.
Deze zorgregeling vindt de rechtbank op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] . De rechtbank vindt het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat het zwaartepunt van de zorg voor [minderjarige] bij de moeder komt te liggen. Zoals hiervoor al vermeld heeft de Raad geen zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Bovendien vindt de rechtbank het net als de Raad niet wenselijk om een co-ouderschapsregeling vast te leggen, zoals de oma heeft verzocht. Een co-ouderschap past in het algemeen niet bij een grootouder-kleinkind situatie, wanneer een ouder beschikbaar, bereid en in staat is het ouderschap in te vullen. Dit specifieke geval is daarop geen uitzondering. [minderjarige] vindt het prettig bij zijn moeder, hij is daar veilig en er wordt goed voor hem gezorgd. Een co-ouderschapsituatie is gelet op de huidige communicatie en onderlinge verhoudingen niet in het belang van [minderjarige] . Het voorgaande neemt echter niet weg dat de rechtbank het ook met de Raad eens dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat hij nog op frequente en stabiele wijze contact heeft met zijn oma. De oma heeft immers lange tijd een groot aandeel in de zorg voor [minderjarige] gehad en is daardoor een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] . Tot slot maakt deze zorgregeling dat er geen overdrachtsmomenten zijn waarbij de moeder en de oma elkaar treffen bij het halen en brengen van [minderjarige] , doordat de overdracht plaatsvindt via de school of de boksles van [minderjarige] .
3.14.
De rechtbank zal geen vakantieregeling vastleggen, maar bepalen dat de reguliere zorgregeling in de vakanties doorloopt, tenzij de moeder met [minderjarige] op vakantie gaat. In de situatie dat de moeder met [minderjarige] op vakantie gaat, moet zij de oma hierover bij de boeking van de vakantie informeren. Dit moment mag niet later zijn dan uiterlijk één maand voordat die vakantie begint.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.15.
De rechtbank zal de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder;
4.2.
stelt de volgende
voorlopigezorgregeling vast tussen [minderjarige] en de oma:
  • [minderjarige] verblijft eens in de twee weken bij de oma van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • [minderjarige] verblijft in de week dat hij niet in het weekend bij zijn oma verblijft, op de dinsdag na school bij oma, waarbij oma hem naar boksles brengt en de moeder hem daar op haalt;
  • waarbij deze regeling in de vakanties doorloopt, tenzij de moeder met [minderjarige] op vakantie gaat en de moeder, in dat geval, de oma hier direct bij de boeking van die vakantie (niet later dan één maand van tevoren) over informeert;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt de (verdere) beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aan tot
2 september 2024,
4.5.
verzoekt de hulpverlener(s)
uiterlijk op 2 september 2024of zoveel eerder als mogelijk, de rapportage over het verloop en de uitkomst van het traject ‘Parallel Ouderschap’ aan de rechtbank te sturen;
4.6.
verzoekt de Raad bij een niet helemaal positief resultaat te beoordelen of een schriftelijk advies noodzakelijk is en de rechtbank daarover
uiterlijk binnen twee wekente informeren, als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad een schriftelijk advies bij de rechtbank in te dienen
uiterlijk binnen vier maanden;
4.7.
stelt partijen bij een positief resultaat in de gelegenheid om
uiterlijk binnen twee wekente reageren op de rapportage van de hulpverlener(s) en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting nodig vinden.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. F.C. Burgers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. H.I.E. Mutsaerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.