ECLI:NL:RBMNE:2024:2665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/16/566166 / FO RK 23-1395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling onder begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2024 een beschikking gegeven over het gezag en de omgang van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren in respectievelijk 2013 en 2016. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Kievit, verzocht de rechtbank om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast en om de omgangsregeling met de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders al meer dan vijf jaar uit elkaar zijn en dat de communicatie tussen hen moeizaam verloopt, voornamelijk door de houding van de vader. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden, omdat de vader niet in staat is om constructief samen te werken met de moeder, wat in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De rechtbank heeft de moeder alleen met het gezag belast en de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de omgang tussen de vader en de kinderen in eerste instantie onder begeleiding van een professionele organisatie zal plaatsvinden. De moeder mag de omgangsregeling maximaal vijf weken per jaar onderbreken voor vakanties. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om de verzoeken van de moeder af te wijzen en om een informatieregeling op te leggen, afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/566166 / FO RK 23-1395
Gezag en omgang
Beschikking van 18 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.E. Kievit,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen de GI,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de moeder (met producties 1 tot en met 9) van 10 november 2024, binnengekomen op 13 november 2023;
  • het verweerschrift van de vader (met productie 1) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken van 14 februari 2024, binnengekomen op 16 februari 2024;
  • de brief van de moeder (met producties 10 tot en met 22) van 1 maart 2024, binnengekomen op 4 maart 2024;
  • het bericht van de vader (met producties 2 en 3) van 5 maart 2024, binnengekomen op 8 maart 2024;
  • het bericht van de GI (met bijlagen) van 7 maart 2023;
  • de brief van de moeder (met productie 23) van 7 maart 2024, binnengekomen op 8 maart 2024.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer [A] en mevrouw [B] , namens de GI;
  • mevrouw [C] , namens de Raad.
1.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2013] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2016] in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.4.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn bij beschikking van 7 april 2022 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 7 april 2024.
2.5.
In het ouderschapsplan van 4 december 2020 hebben de ouders afgesproken dat de schoolvakanties en de feestdagen in redelijk overleg zoveel mogelijk gelijk worden verdeeld.
2.6.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2021 de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de vader zorgt in de even weken van vrijdag 18:00 uur tot en met zondag 19:00 uur voor de kinderen;
  • in het schooljaar 2020-2021 zorgt de vader (naast de weekenden in de even weken) ook op woensdag van 12:30 uur tot 17:00 uur in de buurt van [plaats] voor de kinderen;
  • vanaf het schooljaar 2021-2022 zorgt de vader (naast de weekenden in de even weken) ook van vrijdag 12:00 uur tot 17:00 uur voor de kinderen;
  • waarbij de kinderen tot de zomervakantie om en om in het weekend van de vader (dus eens in de vier weken) op zondag bij de vader blijven slapen en hij de kinderen dan op maandag naar school brengt, welke aanvullende regeling de ouders na de zomervakantie zullen evalueren tenzij eerder blijkt dat deze aanvullende regeling wel of niet in het belang is van de kinderen, op welk moment de ouders eerder nieuwe (aanvullende) afspraken zullen maken.
2.7.
De moeder verzoekt de rechtbank:
  • de moeder alleen met het gezag te belasten;
  • de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat:
o eerst onder begeleiding van een professionele organisatie omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen van eens in de twee weken op een doordeweekse dag maximaal drie uur, waarna op basis van de bevindingen van de hulpverlening wordt bepaald wanneer de omgang uitgebreid kan worden en/of onbegeleid kan plaatsvinden;
o zodra de omgang onbegeleid kan plaatsvinden te bepalen dat de vader op donderdagmiddag tijdens schooldagen van 14.15 uur tot 17.30 uur omgang heeft met de kinderen en in de even weken de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Als de donderdag een vrije dag betreft kan de omgang van 10.00 uur tot 18.00 uur plaatsvinden;
- de moeder de gelegenheid te geven om maximaal vijf weken per jaar met de kinderen op vakantie te gaan.
2.8.
De vader verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de moeder af te wijzen en om bij zelfstandig tegenverzoek de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
o één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandag ochtend schooltijd;
o iedere woensdag uit school te donderdagochtend schooltijd;
o de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen.
Daarnaast verzoekt de vader als voorwaardelijk tegenverzoek om een informatieregeling op te leggen aan de moeder in het kader van het verstrekken van informatie over de kinderen aan de vader.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal:
  • de moeder alleen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belasten en het gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigen;
  • een de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen wijzigen en een omgangsregeling vaststellen zoals door de moeder is verzocht;
  • bepalen dat de moeder de omgangsregeling maximaal vijf weken per jaar mag doorbreken om met de kinderen op vakantie te gaan;
  • het meer of anders verzochte afwijzen.
De rechtbank legt deze beslissing hierna uit.
Het gezag
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag een vergaande maatregel is die alleen in uitzonderlijke omstandigheden wordt toegewezen. Het uitgangspunt van de wet is dat ouders nadat zij uit elkaar zijn gegaan samen het gezag blijven uitoefenen. [2] In de wet staat dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen als zij dit in het belang van de kinderen noodzakelijk vindt of als zij vindt dat er een risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en de rechtbank niet verwacht dat dat binnenkort beter wordt.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is een wijziging in het gezag in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk. Voor gezamenlijk gezag is van belang dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De ouders zijn echter al meer dan vijf jaar uit elkaar en gebleken is dat de ouders tot op heden niet constructief met elkaar kunnen communiceren en samenwerken. Dit is te wijten aan de opstelling van de vader. Door zijn houding komen de gezagsbeslissingen heel moeizaam en pas na een langdurige mailwisseling tot stand, waarbij uiteindelijk pas door de vader toestemming wordt gegeven nadat de gang naar de rechter wordt benoemd. Dit is niet in het belang van de kinderen. Hoewel de moeder probeert om de samenwerking met de vader tot stand te brengen, kost dit haar veel tijd en energie. Niet is gebleken dat hier enige vooruitgang in zit. Er is veel hulpverlening in gezet om de situatie tussen de ouders verbeteren, maar zelfs een ondertoezichtstelling heeft tot geen enkele verandering van de situatie geleid.
3.4.
De vader is daarnaast tot twee maal toe zonder overleg voor langere perioden naar het buitenland vertrokken. Hij geeft weliswaar aan dat hij als herboren terug is gekomen van zijn reis naar de [locatie] , inzicht heeft gekregen en nu alle verantwoordelijkheid wil dragen die er voor nodig is om er voor zijn kinderen te zijn, maar hiervan heeft hij de rechtbank niet overtuigd. Uit de overgelegde stukken en de verklaring van de moeder, de Raad en de GI ter zitting blijkt immers dat de vader geen verandering in zijn gedrag heeft laten zien en dat er nog altijd sprake blijkt te zijn van emotieregulatie-problematiek. Weliswaar heeft de vader een behandeling van anderhalf jaar voor deze problematiek gehad en is deze therapie volgens de vader positief afgesloten, maar een week voor de zitting is gebleken dat het resultaat onder de maat is geweest omdat hij op de toetsende tafel en in zijn contacten met Vooruit met Zorg heeft laten blijken dat hij zijn emoties niet onder controle had. Zoals de GI heeft verklaard heeft de vader zich als “een jammerende kleuter” gedragen. Hieruit blijkt dat de vader het belang van de kinderen niet voorop kan stellen en dat hij hiertoe vanuit zijn eigen impulsiviteit gehinderd wordt. Gelet op de gedragingen die de vader heeft laten zien kan volgens de GI niet worden verwacht dat de vader de verantwoordelijkheid kan dragen om in alle rust en redelijkheid afspraken met de moeder te maken over de kinderen. Ook de samenwerking tussen de vader en de GI en de hulpverlening verloopt moeizaam door het gedrag van de vader. Zo worden de GI en de hulpverlening overspoeld met berichten en lange mails van de vader, ook midden in de nacht. Uit het voorgaande blijkt niet dat er sprake is van een stabiele persoonlijkheid van de vader. Daar komt bij dat er tijdens de relatie met de moeder, maar ook in de periode daar na sprake is geweest van alcohol- en drugsgebruik uitmondend in agressie. Dit draagt niet bij aan vertrouwen in de vader.
3.5.
De GI heeft besloten om de ondertoezichtstelling niet te verlengen en de Raad heeft hiermee ingestemd. Dit betekent dat er geen buffer meer zal zijn tussen de ouders, wat nog de enige functie van de ondertoezichtstelling was. Volgens de GI stelt de moeder het belang van de kinderen voorop en kan de moeder het verder prima alleen. De rechtbank is van oordeel dat niet meer van de moeder kan worden verlangd dat zij bij het nemen van elke gezagsbeslissing voor een uitdaging wordt gesteld om een akkoord van de vader te verkrijgen. Daardoor worden de noodzakelijke beslissingen en hulpverleningstrajecten voor de kinderen onnodig vertraagd. Met de Raad is de rechtbank van mening dat het in het belang is van de kinderen dat er doortastend en snel beslissingen kunnen worden genomen, zonder dat de moeder bij elke beslissing in een moeizame discussie met de vader beland. Voor de rechtbank is niet gebleken dat de opstelling van de vader is verbeterd en dat de vader een gedragsverandering heeft doorgemaakt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder moet worden toegewezen en zal de moeder alleen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast.
3.6.
De rechtbank begrijpt de zorgen van de vader dat hij uit het leven van zijn kinderen zal verdwijnen en afhankelijk wordt van de moeder hoe vaak hij de kinderen mag zien. De rechtbank onderschrijft deze zorgen echter niet. De moeder heeft door de jaren heen laten zien dat zij haar best heeft gedaan om de vader in het leven van de kinderen te houden. Zij heeft zich stabiel ingezet voor een samenwerking met de vader en om de omgang tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen en te stimuleren. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de moeder, ook nu de GI niet meer betrokken zal zijn, zich hiervoor zal blijven inzetten.
De omgang
3.7.
De rechtbank zal voor wat de omgangsregeling betreft aansluiten bij het verzoek van de moeder. Dit houdt in dat de volgende omgangsregeling zal gelden:
  • de omgang tussen de vader en de kinderen zal in eerste instantie plaatsvinden onder begeleiding van een professionele organisatie, waarbij de kinderen en de vader eens in de twee weken op een doordeweekse dag maximaal drie uur begeleide omgang met elkaar hebben, waarna op basis van de bevindingen van de hulpverlening wordt bepaald wanneer de omgang uitgebreid kan worden en/of onbegeleid kan plaatsvinden;
  • zodra de omgang onbegeleid kan plaatsvinden zal de vader op donderdagmiddag tijdens schooldagen van 14.15 uur tot 17.30 uur omgang hebben met de kinderen en in de even weken de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Als de donderdag een vrije dag betreft kan de omgang van 10.00 uur tot 18.00 uur plaatsvinden.
3.8.
De rechtbank zal deze beslissing nader toelichten. De rechtbank erkent dat zowel de moeder als de GI op de zitting hebben benoemd dat de kinderen het ontzettend leuk vinden om de vader te zien en dat zij van het contact met de vader genieten. Er bestaat ook geen discussie over dat de vader veel van de kinderen houdt en zij veel van hem houden. Het is daarom van belang dat de omgang goed en zorgvuldig wordt opgezet, zodat dit ook bestendig is voor de toekomst en de vader en de kinderen volop van elkaar kunnen blijven genieten.
3.9.
De ouders zijn inmiddels gestart bij de organisatie Vooruit met Zorg. Deze organisatie begeleidt nu de omgang tussen de vader en de kinderen en de omgangsmomenten zijn tot nu toe goed verlopen. De GI is van mening dat deze begeleide omgang nog door moet lopen zodat de vader aan de kinderen kan laten zien dat hij een voorspelbare en betrouwbare aanwezigheid kan zijn in hun leven en waarbij de kinderen niet worden belast. Dit is in het verleden niet het geval geweest. Zoals gezegd is de vader in de afgelopen periode tot twee keer toe plotseling voor een langere tijd naar het buitenland vertrokken. Dit heeft uiteraard zijn weerslag gehad op de contacten met de kinderen. Ook heeft hij zich niet altijd aan de afspraken gehouden door zonder dat dit is afgesproken zijn vriendin mee te nemen naar de omgang of te laat te komen. Verder heeft de vader de kinderen tijdens de omgang belast met zijn emoties. Om bovenstaande redenen vindt de rechtbank dat de omgang vooralsnog begeleid moet worden. Begeleide omgang kan de vader bijsturen waar nodig. Het is nu aan de vader om te laten zien dat hij een stabiele en voorspelbare vader voor de kinderen kan zijn waar zij op kunnen bouwen. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij zeker met de vader wil praten om naar een uitbreiding van de omgangsregeling te kijken op het moment dat de vader zich een jaar lang netjes aan de afspraken houdt. De rechtbank hoopt dat de ouders over een jaar op dat punt aan zullen komen.
De vakantieregeling
3.10.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte te verdelen, afwijzen. De rechtbank acht een dergelijke vakantieregeling op dit moment te verstrekkend.
3.11.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar de gelegenheid te geven om maximaal vijf weken per jaar met de kinderen op vakantie te gaan toewijzen. De moeder heeft toegelicht dat zij met dit verzoek bedoeld heeft de rechtbank te verzoeken om te bepalen dat de moeder de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader maximaal vijf weken per jaar mag onderbreken om met de kinderen op vakantie te gaan.
De informatieregeling
3.12.
De rechtbank zal het voorwaardelijk tegenverzoek van de vader om een informatieregeling op te leggen aan de moeder afwijzen. De rechtbank acht dit verzoek te onbepaald. Het verzoek houdt immers niet in wat deze informatieregeling zou moeten inhouden. Uit de wet vloeit rechtstreeks voort dat er sprake is van een informatie- en consultatieplicht van de moeder jegens de vader. Het verzoek voegt daarom niets toe aan wat er in zijn algemeenheid al uit de wet voortvloeit en de rechtbank ziet geen enkele reden om aan te nemen dat de moeder zich daar niet aan zal houden.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.14.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezag van de vader over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2013] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2016] in [geboorteplaats] .
en bepaalt dat vanaf nu alleen de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft;
4.2.
wijzigt de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2021 (uitsluitend) en stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • de omgang tussen de vader en de kinderen zal in eerste instantie plaatsvinden onder begeleiding van een professionele organisatie, waarbij de kinderen en de vader eens in de twee weken op een doordeweekse dag maximaal drie uur begeleide omgang met elkaar hebben, waarna op basis van de bevindingen van de hulpverlening wordt bepaald wanneer de omgang uitgebreid kan worden en/of onbegeleid kan plaatsvinden;
  • zodra de omgang onbegeleid kan plaatsvinden zal de vader op donderdagmiddag tijdens schooldagen van 14.15 uur tot 17.30 uur omgang hebben met de kinderen en in de even weken de zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Als de donderdag een vrije dag betreft kan de omgang van 10.00 uur tot 18.00 uur plaatsvinden;
4.3.
bepaalt dat de moeder de omgangsregeling maximaal vijf weken per jaar mag onderbreken om met de kinderen op vakantie te gaan;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.C. Beens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).