ECLI:NL:RBMNE:2024:2627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/16/551192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over gezamenlijk gezag en een omgangsregeling voor hun kinderen. De vader verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over de kinderen [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] en om een zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag, omdat er geen contact tussen de ouders is en de vader de moeder heeft geblokkeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader al meer dan een jaar geen contact heeft gehad met de kinderen en dat hij niet is verschenen op de zitting. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewijzen. De rechtbank oordeelde dat het niet in het belang van de kinderen is om een omgangsregeling vast te stellen, gezien het gebrek aan contact tussen de vader en de kinderen en het feit dat de vader niet heeft meegewerkt aan een eerder gelast DNA-onderzoek. De rechtbank benadrukte dat het van groot belang is voor de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun afstamming en dat de vader stappen moet ondernemen om de communicatie met de moeder te verbeteren. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en benadrukt dat het aan hem is om te laten zien dat hij bereid is om contact te zoeken met de moeder en de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/551192 / FO RK 23-79
Gezag en omgang
Beschikking van 2 mei 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Özmen,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T. Erdal.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in de onderhavige procedure op 11 april 2023 een eerdere beschikking afgegeven. Voor het verloop van de procedure tot aan die datum verwijst de rechtbank naar de eerdere beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F-formulier met bijlage van de moeder van 19 september 2023;
  • de brief van [onderneming] van 16 juni 2023;
  • het F-formulier van de moeder van 23 januari 2024;
  • de e-mail van [onderneming] van 13 februari 2024;
  • het F-formulier van de moeder van 1 maart 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 4 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie [locatie] (hierna te noemen: de Raad).
1.4.
De vader heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen maar is niet gekomen. Volgens de advocaat van de vader was hij emotioneel niet in staat om bij de zitting aanwezig te zijn.
1.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarigen [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] , de kinderen van de ouders waar deze procedure over gaat, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de eerdere beschikking van
11 april 2023.
2.2.
Voor de volledigheid worden de gegevens van de kinderen van de ouders genoemd:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2020 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2021 in [geboorteplaats] .
2.3.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zijn geboren tijdens het huwelijk van de ouders. Na de echtscheiding zijn [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] geboren. Deze procedure gaat alleen over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] .
2.4.
De vader heeft [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] . Dat betekent dat de moeder alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] kan nemen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.5.
De vader verzoekt de rechtbank nu om:
I. te bepalen dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] uitoefenen;
II. tussen de vader en [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] een zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen.
2.6.
In de beschikking van 11 april 2023 heeft de rechtbank de definitieve beslissing op de verzoeken van de vader aangehouden en een
voorlopigeomgangsregeling vastgesteld, die inhoudt dat [minderjarige 3 (voornaam)] van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 18.00 uur bij de vader verblijft en [minderjarige 4 (voornaam)] op vrijdag van 16.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast voor de beantwoording van de vraag of de vader de biologische vader is van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] . De rechtbank heeft hiervoor [onderneming] als deskundige benoemd.

3.De beoordeling

Gezag
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] te worden belast afwijzen. Dit betekent dat de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen. De rechtbank zal dat hierna nader toelichten.
3.2.
In de wet staat dat de tot het gezag bevoegde ouder, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Het verzoek kan door de rechtbank slechts worden afgewezen als de rechter vindt dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als het anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is dat het verzoek wordt afgewezen. [2]
3.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat voor gezamenlijk gezag in het algemeen is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
3.4.
In deze zaak zijn de ouders niet in staat om gezamenlijk het gezag over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] uit te oefenen. Uit de overgelegde stukken en het gesprek op de zitting, blijkt dat de ouders al ruim een jaar geen contact meer met elkaar hebben. De moeder heeft verklaard dat de vader haar heeft geblokkeerd. Hierdoor kan zij geen contact met hem krijgen. Tegen de wil van de moeder in, verloopt het contact over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] vooral via de oudste twee kinderen van de ouders, [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Doordat er geen enkele vorm van overleg is tussen de ouders, is het volgens de rechtbank voor de ouders onmogelijk om samen het gezag over [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] uit te oefenen. Daar komt bij dat de vader [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] al ruim een jaar niet heeft gezien. Zoals vermeld, heeft de rechtbank in de beschikking van 11 april 2023 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] . De vader heeft de kinderen tot op heden echter niet gezien. De moeder heeft verklaard dat de eerste afspraak niet kon doorgaan door ziekte van de kinderen. De moeder heeft vervolgens aan de vader voorgesteld om een nieuwe afspraak te maken, maar de vader heeft hier nooit op gereageerd. Doordat de vader al lange tijd niet betrokken is bij het leven van de kinderen, acht de rechtbank hem niet in staat om beslissingen over de kinderen te nemen die passen bij hun belevingswereld en recht doen aan hun belangen. Door de inhoud van het dossier en het feit dat de vader niet op de zitting is verschenen, verwacht de rechtbank ook niet dat daar binnen afzienbare tijd verandering in zal komen. De rechtbank concludeert daarom dat het in het belang van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag over hen blijft uitoefenen.
Omgangsregeling
3.5.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] afwijzen. De rechtbank zal ook deze beslissing hierna uitleggen.
3.6.
De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] . Ondanks dat de rechtbank een voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld, is er tot op heden geen contact geweest tussen de vader en de kinderen. De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting verklaard dat de vader vindt dat dit de schuld van de moeder is, maar de rechtbank merkt op dat de vader in het afgelopen jaar zelf ook op geen enkele wijze heeft geprobeerd om de omgangsregeling te laten uitvoeren. De vader heeft hiervoor geen hulpverlening ingeschakeld en ook heeft hij nagelaten om bij de rechtbank aan de bel te trekken. Sterker nog, de rechtbank heeft sinds de zitting van 24 maart 2023 niets meer van (de advocaat van) de vader gehoord. Het is kenmerkend dat de vader bij de zitting ook niet bij de rechtbank is verschenen. Ook de moeder lukt het niet om met de vader in contact te komen, doordat de vader haar heeft geblokkeerd. Een zorg van de rechtbank is dat – als de rechtbank wel een omgangsregeling zou vaststellen tussen de vader en [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] – de vader deze regeling vervolgens niet zal nakomen, wat voor teleurstelling en onzekerheid bij [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] kan zorgen. Daarnaast is een zorg dat de moeder de vader niet kan bereiken als de kinderen bij de vader verblijven. De rechtbank acht dit niet in het belang van de kinderen.
3.7.
De vader heeft het op meerdere vlakken laten liggen. Niet alleen is de vader de vastgestelde omgangsregeling niet nagekomen, waardoor de kinderen de vader al ruim een jaar niet hebben gezien, maar ook heeft de vader tot op heden geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek. Hierdoor is het nog steeds onduidelijk of de vader daadwerkelijk de biologische vader van de kinderen is. De rechtbank vindt het jammer en onbegrijpelijk dat de vader niet heeft meegewerkt aan dit onderzoek, terwijl dit op de vorige zitting wel zo is afgesproken. Het is aan de ouders om ervoor te zorgen dat het voor de kinderen duidelijk is van wie zij afstammen. Dit is van groot belang voor de kinderen en hun (identiteits-)ontwikkeling. De rechtbank benadrukt dat van de ouders wordt verwacht dat zij zich er – ook al wordt deze procedure hierna afgerond – alsnog voor gaan inzetten dat duidelijkheid komt over wie de biologische vader van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] is. Dit kan doordat de vader alsnog meewerkt aan het DNA-onderzoek van [onderneming] , maar kan bijvoorbeeld ook doordat de moeder de andere potentiële vader verzoekt om een DNA-onderzoek te laten uitvoeren.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling moet worden afgewezen. Het is aan de vader om te laten zien dat hij stappen wil zetten in het contact met de moeder (bijvoorbeeld door haar te deblokkeren) en hulpverlening inschakelt om de verstandhouding met de moeder te verbeteren. Als de vader bereid is om daarin stappen te zetten – en de communicatie met de moeder wil aangaan – dan zijn er in de toekomst wel mogelijkheden voor de vader om weer in contact te komen met [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] .
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de vader af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, (kinder)rechter in samenwerking met mr. M.N. Cheuk A Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:253c lid 2 onder b BW