ECLI:NL:RBMNE:2024:2621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10553542
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en aansprakelijkheid bij transport van goederen onder CMR-verdrag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting. [eiseres] had goederen vervoerd voor [gedaagde], maar [gedaagde] weigerde de factuur van € 2.541,00 te betalen, omdat de goederen tijdens het transport beschadigd zouden zijn. [gedaagde] stelde dat de schade het gevolg was van onzorgvuldig handelen van [eiseres] en vorderde daarom een schadevergoeding in reconventie.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder dagvaardingen en e-mails, en een mondelinge behandeling die plaatsvond op 19 februari 2024. Tijdens deze zitting was de directeur van [gedaagde] afwezig wegens ziekte, maar had hij zijn standpunten schriftelijk ingediend. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade aan de goederen, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd en de aansprakelijkheid van [eiseres] niet kon worden vastgesteld volgens de bepalingen van het CMR-verdrag.

De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] de factuur moest betalen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, en wees de tegeneis van [gedaagde] af. De proceskosten werden ook aan [gedaagde] opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10553542 \ UC EXPL 23-3974 JB/61315
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Collactive BMK Incasso B.V.,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door [A] , directeur.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met tegeneis (eis in reconventie) met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling op 30 oktober 2023 is bepaald;
- de e-mail van de directeur van [gedaagde] van 30 oktober 2023 waarin staat dat hij wegens ziekte niet bij de zitting kan zijn;
- de brief van de rechtbank van 29 november 2023 waarin de zitting nader is bepaald op 19 februari 2024;
- de e-mail van [gedaagde] aan de rechtbank van 10 februari 2024;
- de e-mail van de rechtbank aan [gedaagde] van 16 februari 2024, cc gestuurd aan [eiseres] ;
- de e-mail van [gedaagde] van 19 februari 2024 (8:06 uur) met daarin haar pleitnota;
- de mondelinge behandeling van 19 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De zitting heeft, na te zijn aangehouden op 30 oktober 2023, plaatsgevonden op 19 februari 2024. Namens [eiseres] zijn [B] en [C] verschenen. Namens [gedaagde] is niemand verschenen.
1.3.
Op 10 februari 2024 heeft de directeur van [gedaagde] per e-mail aan de rechtbank gevraagd of haar schriftelijke verdediging zal worden beoordeeld als zij niet op de zitting verschijnt. Op 16 februari 2024 heeft de kantonrechter op deze e-mail geantwoord en [gedaagde] gewezen op de consequenties als [gedaagde] niet bij de zitting aanwezig zou zijn.
1.4.
Vlak voor aanvang van de zitting op 19 februari 2024 heeft de directeur van [gedaagde] , [A] , de rechtbank per e-mail bericht dat hij vanwege ziekte niet op de zitting aanwezig kan zijn. De kantonrechter heeft ter zitting geen aanleiding gezien de zaak wederom aan te houden, omdat niet is in te zien waarom namens [gedaagde] niet een ander dan de directeur bij de zitting aanwezig kon zijn. Bij deze beslissing heeft de kantonrechter de e-mail van 19 februari 2024 van [gedaagde] betrokken.
1.5.
De directeur van [gedaagde] heeft in zijn e-mail immers verwezen naar zijn standpunten in zijn pleitnota, met bijlagen, die hij op de zitting had willen voorhouden. De kantonrechter heeft daaruit afgeleid dat [gedaagde] zich erin kon vinden dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden als de kantonrechter en [eiseres] zouden kennisnemen van de pleitnota. De kantonrechter heeft de gemachtigde van [eiseres] de gelegenheid gegeven de pleitnota van [gedaagde] te lezen. Met [eiseres] is afgesproken dat de kantonrechter de met de pleitnota meegezonden bijlagen zal beoordelen en [eiseres] bij tussenvonnis in de gelegenheid zal stellen daarop te reageren indien deze relevant lijken.
1.6.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] goederen vervoerd. [gedaagde] heeft [eiseres] de hiervoor afgesproken prijs nog niet betaald. [eiseres] eist daarom van [gedaagde] betaling van de factuur van € 2.541,00, met rente en kosten. [gedaagde] wil de factuur niet betalen, omdat de goederen tijdens het vervoer door [eiseres] zouden zijn beschadigd en niet bruikbaar waren. [gedaagde] zegt dat hij daardoor (in ieder geval) € 2.541,00 schade heeft geleden en dat dit bedrag moet worden verrekend met de factuur. Daarnaast heeft [gedaagde] als tegeneis ingediend dat [eiseres] de schade moet vergoeden. De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat [eiseres] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de beschadiging en dat [gedaagde] daarom de factuur moet betalen.
In deze zaak moet worden beoordeeld of [gedaagde] een vordering op [eiseres] heeft
2.2.
[eiseres] heeft voor [gedaagde] bulkzakken van Nederland naar Zweden vervoerd. In die bulkzakken zaten goederen die voor consumptie zijn bedoeld (kikkererwten). Daarbij was de taak van [gedaagde] om ervoor te zorgen dat de goederen verpakt op pallets in een vrachtwagen werden geladen. [eiseres] moest de lading vervolgens op de vrachtwagen vastzetten. Op grond van de overeenkomst moet [gedaagde] in principe de factuur van € 2.541,00 betalen, maar dat kan anders zijn als [gedaagde] zelf ook een vordering heeft op [eiseres] . In dat geval zou [gedaagde] die vordering met de factuur van [eiseres] kunnen verrekenen.
2.3.
De vraag die daarom centraal staat, is of [gedaagde] een vordering op [eiseres] heeft. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij dit heeft, omdat [eiseres] de goederen niet goed en met vieze sjorbanden op de vrachtwagen zou hebben vastgezet, waardoor de goederen beschadigd op de bestemming zouden zijn aangekomen en niet bruikbaar waren. De schade aan de goederen bestaat volgens [gedaagde] uit 1) vervuiling van de verpakking, 2) het scheefzakken van de zakken en 3) het openscheuren van een van de zakken. [gedaagde] stelt dat haar klant door deze schade de goederen niet heeft geaccepteerd. Daardoor heeft [gedaagde] (in ieder geval) € 2.541,00 aan kosten moeten maken voor het retour halen van de goederen, het herstellen van de bevuilde verpakking en voor de verloren gegane goederen door de omgevallen zak. [gedaagde] wil deze kosten verrekenen met de factuur van [eiseres] . Daarnaast heeft [gedaagde] door het handelen van [eiseres] de Zweedse klant verloren.
2.4.
Om de vraag te beantwoorden of [gedaagde] een vordering op [eiseres] heeft, moet allereerst worden beoordeeld of de drie punten die [gedaagde] naar voren heeft gebracht, kunnen worden aangemerkt als schade. Als dat zo is, moet de vraag worden beantwoord of [eiseres] voor deze schade ook aansprakelijk is.
Het scheefzakken van de zakken levert geen schade op
2.5.
Ten eerste heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij schade heeft geleden doordat de lading scheef is gezakt op de pallets. De kantonrechter is echter van oordeel dat het scheefzakken onvoldoende is om van schade te kunnen spreken. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd op welke manier het scheefzakken van de zakken heeft geleid tot schade aan het product zelf en ook niet waarom dit een reden voor de klant is geweest om de lading te weigeren.
De vervuiling van de verpakking levert geen schade op
2.6.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat schade is ontstaan doordat [eiseres] de lading heeft vastgezet met vieze sjorbanden, die modder en ander vuil op de verpakking hebben achtergelaten. De kantonrechter is echter van oordeel dat ook dit geen schade oplevert.
2.7.
Hoewel [eiseres] heeft erkend dat de sjorbanden door eerder gebruik vervuild zijn geraakt en dat hierdoor vuil op de buitenkant van de verpakking is gekomen, betekent dat niet dat de goederen zelf zijn beschadigd. Het is namelijk niet gebleken dat het vuil terecht is gekomen op de inhoud van de zakken (de kikkererwten). Het is daarom niet duidelijk waarom de vervuiling van de verpakking ertoe heeft geleid dat de erwten niet meer geschikt zijn voor consumptie.
2.8.
Daarbij komt dat het werken met (vervuilde) sjorbanden onderdeel uitmaakt van de afspraken tussen [eiseres] en [gedaagde] . [eiseres] heeft namelijk ter zitting toegelicht dat het de standaardwerkwijze is om de goederen vast te zetten met sjorbanden, waar ook vuil op kan zitten. Op deze manier heeft [eiseres] al eerder transporten verzorgd, waarbij [gedaagde] steeds heeft gezorgd voor het verpakkingsmateriaal. Als de goederen op een andere manier moeten worden vastgezet, moet dat worden gemeld door de verzender van de goederen ( [gedaagde] ). Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] heeft deze toelichting van [eiseres] niet bestreden.
Het openscheuren van een zak levert wel schade op, maar [eiseres] is niet aansprakelijk
2.9.
Als laatste punt heeft [gedaagde] gesteld dat een van de zakken is gescheurd, waardoor de inhoud eruit is gevallen. Op een van de foto’s bij de dagvaarding is dit ook zichtbaar. [eiseres] heeft niet betwist dat dit op enig moment is gebeurd en dat dit schade oplevert. Daarom staat vast dat [gedaagde] schade heeft geleden door het openscheuren van een zak. De vraag die moet worden beantwoord, is of [eiseres] ook aansprakelijk is voor deze schade. Om dit te kunnen vaststellen, moet eerst worden beoordeeld aan welke bepalingen deze vraag moet worden getoetst.
2.10.
Zoals gezegd gaat het in deze zaak over vervoer van Nederland naar Zweden, dus om internationaal vervoer. Omdat zowel Nederland als Zweden partij zijn bij het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), is het CMR van toepassing (artikel 1 CMR). De vraag of [eiseres] aansprakelijk is voor het openscheuren van de zak, moet daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het CMR.
2.11.
In het CMR staat dat de vervoerder ( [eiseres] ) aansprakelijk is voor beschadiging van goederen tussen het moment dat hij de goederen in ontvangst neemt en het moment dat hij de goederen aflevert (artikel 17 lid 1). De vervoerder is echter niet aansprakelijk als hij aantoont dat 1) de lossing van de goederen is gedaan door (personen van) [eiseres] of [gedaagde] , en 2) de beschadiging het gevolg van het lossen heeft kunnen zijn (artikel 17 lid 4 sub c en 18 lid 2 CMR).
2.12.
Dat betekent dat [eiseres] niet hoeft aan te tonen dat de lossing van de goederen de
oorzaakwas van de beschadiging, maar zij moet feiten en omstandigheden naar voren brengen waaruit is af te leiden dat de beschadiging het gevolg heeft
kunnenzijn van de lossing. Als [eiseres] dit doet, wordt vermoed dat de schade is ontstaan door de lossing. Het is dan vervolgens aan [gedaagde] om dit bewijsvermoeden te weerleggen door het leveren van tegenbewijs. Als [gedaagde] dat niet doet, betekent dat dat [eiseres] niet aansprakelijk is voor de schade.
2.13.
[eiseres] heeft op zitting toegelicht dat de lossing is gedaan door de klant van [gedaagde] . Dit is niet tegengesproken door [gedaagde] . Dat betekent dat [eiseres] heeft aangetoond dat aan het eerste vereiste is voldaan. Voor het tweede vereiste geldt het volgende. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de schade aan de zak al is ontstaan tijdens het vervoer, doordat de goederen onderweg van vrachtwagen en trailer worden gewisseld. [eiseres] heeft dat echter op de zitting betwist, waardoor deze stelling van [gedaagde] niet is komen vast te staan.
2.14.
[eiseres] heeft verder op zitting aangevoerd dat de zakken gesloten in de trailer vastgezet stonden. Als een zak tijdens het transport gescheurd zou zijn, zou dat volgens [eiseres] zichtbaar moeten zijn op de foto’s die [eiseres] bij de dagvaarding heeft gevoegd, omdat de inhoud van de zakken dan in de trailer terecht zouden zijn gekomen. Op de foto’s is echter alleen te zien dat de inhoud van de zakken
buitende trailer ligt, en niet
inde trailer. Daarom kan de zak volgens [eiseres] niet zijn gescheurd tijdens het vervoer.
2.15.
Daarbij komt volgens [eiseres] dat er in totaal 24.000 kilo is vervoerd, wat betekent dat de trailer van de vrachtwagen helemaal vol is geladen met zakken. De zakken zijn daarom tegen elkaar aangezet, waardoor het volgens haar niet mogelijk is dat al tijdens het vervoer een zak is omgevallen. Het omvallen en scheuren van de zak zou volgens [eiseres] daarom pas bij de lossing kunnen zijn gebeurd. Dat de zak pas bij het lossen is gescheurd, wordt volgens [eiseres] ondersteund door de CMR-vrachtbrief. Daarin staat namelijk staat dat een zak tijdens het transport is gekanteld (“tilted”); niet dat een zak is gescheurd.
2.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] met deze toelichting voldoende onderbouwd dat het scheuren van de zak het gevolg heeft
kunnenzijn van het lossen van de lading door de klant van [gedaagde] . Daarom wordt vermoed dat de schade is ontstaan door lossing. Het ligt op de weg van [gedaagde] om uit te leggen wat tijdens het vervoer precies is misgegaan, maar [gedaagde] heeft geen feiten gesteld die dit bewijsvermoeden kunnen weerleggen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen toe te lichten waarop zij haar stelling baseert dat er sprake is geweest van een tijdens transport gescheurde zak. Dat heeft zij niet gedaan. Dit betekent dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiseres] niet aansprakelijk is voor de schade door het openscheuren van de zak.
De met de “pleitnota” door [gedaagde] ingediende creditfacturen zijn zonder toelichting (die ontbreekt) niet relevant
2.17.
[gedaagde] heeft bij haar pleitnota drie creditfacturen gevoegd. Op deze facturen staat dat in totaal € 18.668,00 aan een klant van [gedaagde] , [onderneming] AB, wordt vergoed. Volgens [gedaagde] blijkt daaruit dat zij (meer dan) € 2.541,00 aan schade heeft geleden en dat met die creditfacturen de door [eiseres] veroorzaakte problemen zijn gecorrigeerd.
2.18.
De kantonrechter is van oordeel dat ook deze facturen geen aanleiding geven om alsnog te beslissen dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade en dat de factuur daarmee kan worden verrekend. Het is namelijk al niet duidelijk of het om dezelfde lading gaat. Het totaalgewicht dat op de facturen is vermeld (19.200 kilo), komt niet overeen met het gewicht dat op de CMR-vrachtbrief staat (24.000 kilo). Ook komt het referentienummer niet op alle facturen overeen met het referentienummer op de factuur van [eiseres] aan [gedaagde] . De facturen vermelden verder geen enkele reden voor de creditering, laat staan een deugdelijke toelichting.
[gedaagde] moet de factuur en de rente betalen
2.19.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] geen tegenvordering heeft op [eiseres] . [gedaagde] moet daarom het verschuldigde bedrag van € 2.541,00 aan [eiseres] betalen. Omdat [gedaagde] de factuur te laat heeft betaald, moet hij daarover ook rente betalen.
2.20.
De kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente moet betalen, en niet de gevorderde contractuele rente. [eiseres] heeft namelijk niet aangevoerd waarop de contractuele rente is gebaseerd en uit de motivering in de dagvaarding wordt duidelijk dat [eiseres] heeft bedoeld de wettelijke handelsrente te vorderen.
2.21.
De wettelijke handelsrente wordt op grond van de wet toegewezen over de hoofdsom (€ 2.541,00). Omdat [eiseres] al rente heeft berekend en gevorderd tot de dag van de dagvaarding (5 juni 2023), wordt de rente vanaf 5 juni 2023 toegewezen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
2.22.
[eiseres] B.V. vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 379,10. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering voldoet ook aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarom wordt de vordering toegewezen.
De tegeneis van [gedaagde] wordt afgewezen
2.23.
[gedaagde] heeft als tegeneis ingediend dat [eiseres] de kosten moet vergoeden voor het retour halen van de goederen, het herstellen van de bevuilde verpakkingen en voor de verloren gegane goederen door de omgevallen zak. Deze tegeneis zal worden afgewezen. Dat komt doordat niet kan worden vastgesteld dat [eiseres] daarvoor aansprakelijk is.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.24.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten worden voor de eis in conventie en in reconventie apart berekend.
2.25.
De proceskosten van [eiseres] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.429,44
2.26.
Er is geen grond de gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten toe te wijzen. Wel zal de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.27.
De kosten van [eiseres] in reconventie bestaan alleen uit salaris. Omdat de eis in reconventie samenhangt met de eis in conventie, wordt het salaris begroot op 50% van het tarief. Dat betekent dat het salaris wordt begroot op € 119,00 (0,5 punt x € 238,00).
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
2.28.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak meteen kan worden uitgevoerd en dat [gedaagde] dus desgevraagd meteen aan het vonnis moet voldoen, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.112,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.541,00 van het bedrag, met ingang van 5 juni 2023, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
in conventie en reconventie
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, voor conventie een bedrag van € 1.429,44 en voor reconventie een bedrag van € 119,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.6.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.