ECLI:NL:RBMNE:2024:2618

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
548049
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaststelling kinderalimentatie in een co-ouderschapscontext met DGA-loon als uitgangspunt

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 30 april 2024, is de zorgregeling en de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige 1] vastgesteld. De ouders, hierna te noemen de moeder en de vader, hebben samen een kind en zijn in een co-ouderschapssituatie verwikkeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en de vader beoordeeld, waarbij de moeder verzocht om een bijdrage van € 375,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], terwijl de vader verzocht om een wijziging van de zorgregeling en een lagere alimentatie van € 31,- per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling goed functioneert en dat er geen noodzaak is voor een substantiële wijziging. De rechtbank heeft de zorgregeling aangepast, zodat [minderjarige 1] in even weken bij de vader verblijft van vrijdag na school tot en met woensdagochtend, en in oneven weken van maandagmiddag tot woensdagochtend. De vader is verplicht om € 233,- per maand aan kinderalimentatie te betalen aan de moeder, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij zichzelf minder DGA-loon mag uitkeren, en heeft daarom het minimale DGA-loon als uitgangspunt genomen voor de berekening van de alimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/548049 / FA RK 22-2521
Zorgregeling en kinderalimentatie
Beschikking van 30 april 2024
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.M. Bongers,
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 17 april 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld omdat de ouders hebben besloten samen ouderschapsbemiddeling te volgen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vader van 16 oktober 2023;
  • het bericht van de moeder van 27 oktober 2023;
  • het bericht van de vader van 12 december 2023;
  • het bericht van de moeder van 14 december 2023;
  • het bericht van de moeder met producties 22 tot en met 26 van 19 maart 2024;
  • het bericht van de vader van 19 maart 2024;
  • het bericht van de moeder met producties 27 en 28 van 21 maart 2024;
  • het bericht van de moeder met producties 29 tot en met 31 van 26 maart 2024;
  • het bericht van de vader van 29 maart 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 29 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met zijn advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige 1] , de dochter van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van het verzoek vindt. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats] .
[minderjarige 1] woont op basis van co-ouderschap bij de beide ouders. [minderjarige 1] staat in het bevolkingsregister ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De moeder heeft nog een kind:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats] .
[minderjarige 2] is geboren uit de relatie van de moeder met de heer [B] . [minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.4.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over haar nemen.
2.5.
De ouders hebben in het ouderschapsplan, voor zover relevant, de volgende afspraken gemaakt:
Ten aanzien van de zorgregeling
  • [minderjarige 1] verblijft gemiddeld vier dagen en nachten bij de moeder per week en drie dagen en nachten bij de vader per week;
  • Het uitgangspunt voor de regeling is de volgende opzet:
o Even weken: [minderjarige 1] is van zaterdagochtend 10.00 uur tot en met woensdagochtend tot en met 8.30 uur bij de vader (de vader brengt [minderjarige 1] naar school) (4 nachten). [minderjarige 1] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met maandagochtend 8.30 uur (de moeder brengt [minderjarige 1] naar school) (5 nachten).
o Oneven weken: [minderjarige 1] is van maandag 15.15 uur (de vader haalt [minderjarige 1] van school/bso) tot en met woensdagochtend 8.30 uur (de vader brengt [minderjarige 1] naar school) bij de vader (2 nachten). [minderjarige 1] is dan bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met zaterdagochtend 10.00 uur (3 nachten).
o Vakanties worden 50/50 verdeeld qua dagen en nachten. Deze worden in overleg afgestemd. Voor de zomervakantie van 2020 geldt dat [minderjarige 1] maximaal veertien dagen aaneengesloten bij een van de ouders is. Vanaf 2021 wordt standaard uitgegaan van veertien dagen aaneengesloten bij een ouder in de zomervakantie. Indien gewenst is het mogelijk dat [minderjarige 1] 21 dagen aaneengesloten bij een van de ouders is.
- Partijen kunnen in onderling overleg van de overeengekomen zorgregeling afwijken of een nieuwe regeling bepalen.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
- De ouders zullen naar rato van hun draagkracht/inkomen bijdragen in de kosten van [minderjarige 1] . Hiervoor is een speciale gezamenlijke betaalrekening waarop beide ouders maandelijks een financiële bijdrage storen. Kosten die betaald worden van deze gezamenlijke rekening zijn school/bso kosten, kleding, speelgoed en andere gebruiksartikelen, sportlessen, kapper en andere zaken die nodig zijn voor [minderjarige 1] die door beide ouders gebruikt zullen worden. Uitjes, oppas en andere zaken die alleen gelden voor een ouder zijn voor eigen rekening van de betreffende ouder.
Het geschil
2.6.
De moeder verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vader met ingang van 1 juli 2022 aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding een bijdrage dient te voldoen van € 375,- per maand dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen in overeenstemming met de behoefte van [minderjarige 1] en de draagkracht van partijen en daarbij tevens te bepalen dat de kinderbijslag voortaan alleen aan de moeder toekomt.
2.7.
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt de rechtbank de verzoeken van de moeder af te wijzen en bij wege van zelfstandige verzoeken:
  • de zorg- en contactregeling te wijzigen inhoudende dat [minderjarige 1] in week één drie nachten bij de vader en vier nachten bij de moeder is, in week twee vijf nachten bij de vader en twee nachten bij de moeder is met een herhaling in week drie en vier;
  • de moeder € 31,- per maand per datum beschikking als kinderalimentatie aan de vader moet voldoen.
2.8.
De moeder vraagt de rechtbank de zelfstandige verzoeken van de vader af te wijzen en voor zover nodig te verklaren voor recht dat de moeder niet gehouden is de kinderbijslag met de vader te delen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal
  • de zorgregeling wijzigen zoals opgenomen in rechtsoverweging 3.4.;
  • bepalen dat de vader € 233,- per maand aan de moeder zal voldoen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] ;
  • de verzoeken van partijen voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
De zorgregeling
3.2.
Volgens artikel 1:253a lid 4 BW en artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De wijziging van omstandigheden
3.3.
De vader heeft op de zitting toegelicht dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat de ouders aan het begin van de zorgregeling hadden afgesproken dat de vader een grotere rol zou gaan spelen in het leven van [minderjarige 1] naarmate zij ouder wordt. Omdat [minderjarige 1] nu groter is, is er ruimte om een ruimere regeling met de vader af te spreken. Daarnaast is de vader verhuisd, waardoor het halen en brengen meer tijd kost.
3.4.
Door de vrouw is geen verweer gevoerd tegen de stelling dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat dat het geval is en komt daardoor toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
De regeling
3.5.
De vader wil meer tijd met [minderjarige 1] doorbrengen als compensatie voor de tijd die hij in de beginperiode na het verbreken van de relatie met [minderjarige 1] heeft kunnen doorbrengen. De vader heeft daarom voorgesteld om de huidige zorgregeling om te draaien. Dat zou betekenen dat [minderjarige 1] in totaal acht dagen bij de vader is en zes dagen bij de moeder. Als de rechtbank (subsidiair) een gelijke verdeling van de zorgregeling vast zal stellen, wil de vader dat [minderjarige 1] op de vrijdag na school naar hem toekomt zodat hij een heel weekend met haar kan doorbrengen.
3.6.
Uit de overgelegde stukken en het gesprek op de zitting is gebleken dat de huidige regeling goed verloopt en dat [minderjarige 1] het bij beide ouders fijn heeft. De rechtbank ziet geen reden waarom zij meer tijd bij de vader dan bij de moeder zou moeten doorbrengen. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat de ouders een gelijkwaardig contact hebben met haar. Gelijkwaardig ouderschap betekent echter niet dat [minderjarige 1] op de minuut evenveel tijd bij beide ouders moet zijn. Er moet gekeken worden welke verdeling van de zorg het meest in het belang van [minderjarige 1] is.
3.7.
Op de zitting is besproken dat de vader is verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . Dit betekent dat [minderjarige 1] te maken heeft met een kwartier reistijd met de auto vanuit de vader naar school, sport en hobby’s in [plaats 1] . Dit is in het algemeen in het dagelijks bestaan van [minderjarige 1] geen enkel bezwaar. Maar op de zitting werd duidelijk dat [minderjarige 1] op vrijdagmiddag om 14.00 uur uit school komt, om 16.00 uur gym heeft en volgend schooljaar om 19.00 uur naar Jong Nederland gaat. De rechtbank kan de moeder daarom deels volgen in haar standpunt dat [minderjarige 1] bij verblijf bij de vader op vrijdag uit school veel heen en weer aan het reizen is en dat dit weinig toevoegt aan haar contact met de vader. De rechtbank begrijpt ook dat het voor [minderjarige 1] leuk is om een heel weekend bij de vader door te brengen, inclusief de vrijdag(avond). De rechtbank zal daarom bepalen dat zo lang [minderjarige 1] op gym zit, zij vanuit gym naar de vader gaat. Op deze manier kan zij wel iedere twee weken een heel weekend bij de betreffende ouder doorbrengen, maar hoeft zij in het weekend bij de vader niet te vaak op vrijdagmiddag heen en weer te reizen tussen [plaats 2] en [plaats 1] . Voor het geval dat [minderjarige 1] geen gym (meer) heeft op de vrijdag, zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige 1] vanuit school naar de vader gaat. De vader heeft op de zitting gezegd dat hij tijdens de zorgregeling verantwoordelijk is voor de activiteiten van [minderjarige 1] in [plaats 1] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vader er voor zorgt dat de sport, hobby’s en het spelen met vriendjes en vriendinnetjes voor [minderjarige 1] door kan gaan, ook in de tijd dat zij bij de vader in [plaats 2] verblijft.
3.8.
De zorgregeling zal er dan als volgt uit komen te zien:
  • Even weken: [minderjarige 1] is van vrijdag na gym, of in het geval dat [minderjarige 1] geen gym heeft, na school tot en met woensdagochtend 8.30 uur bij de vader. De vader haalt [minderjarige 1] op vrijdag van gym/school en brengt [minderjarige 1] op woensdag naar school. [minderjarige 1] is bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur. De moeder brengt [minderjarige 1] naar school;
  • Oneven weken: [minderjarige 1] is van maandag 15.15 uur tot woensdagochtend 8.30 uur bij de vader. De vader haalt [minderjarige 1] op maandag op van school/bso en brengt [minderjarige 1] op woensdag naar school. [minderjarige 1] is bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met vrijdag na gym, of in het geval dat [minderjarige 1] geen gym heeft, na school.
De kinderalimentatie
3.9.
De rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 233,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De eerste vaststelling van de kinderalimentatie
3.10.
De rechtbank zal voor het eerst kinderalimentatie voor [minderjarige 1] vaststellen. De ouders hebben namelijk nooit eerder een berekening gemaakt voor kinderalimentatie. Zij hebben in hun ouderschapsplan afgesproken dat zij gebruik zullen maken van een kinderrekening. Uit de overgelegde stukken en het gesprek op de zitting is gebleken dat het gebruik van de kinderrekening niet meer naar tevredenheid van de ouders werkt. Het lukt hen niet om zelf nieuwe afspraken over de kosten van [minderjarige 1] te maken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank terugvalt op de ‘gewone’ wettelijke systematiek van de kinderalimentatie.
De ingangsdatum
3.11.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.12.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.13.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van de beschikking. De rechtbank ziet geen reden om kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen. Tussen de ouders is sprake van een bijna gelijke zorgverdeling. Zij hebben ieder de kosten van het verblijf van [minderjarige 1] zelf gedragen. Sinds de ouders de kinderrekening hebben gestopt vanwege onenigheid hierover, hebben zij de verblijfsoverstijgende kosten verdeeld via betaalverzoeken aan elkaar. De rechtbank constateert daarmee dat de ouders sinds het stoppen van de kinderrekening de kosten voor [minderjarige 1] samen hebben gedragen.
De behoefte van [minderjarige 1]
3.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] vast op een bedrag van € 915,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.15.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De vader wil rekenen met het jaar 2017, omdat dit het laatste hele jaar is waarin zij samen waren. De rechtbank zal uitgaan van het jaar 2018, zoals de moeder heeft gesteld. Dit is namelijk het jaar waarin de ouders uit elkaar zijn gegaan. Daarnaast is dit het meest in het belang van [minderjarige 1] , omdat de moeder in 2017 verlies heeft gedraaid door een slecht ondernemersjaar. Na dit jaar heeft de moeder telkens meer inkomen gegenereerd. Dit betekent dat het jaar 2018 meer representatief is voor de behoefte van [minderjarige 1] .
3.16.
Voor het inkomen van de vader in 2018 gaat de rechtbank uit van de aangifte inkomstenbelasting 2017, waarop een inkomen van € 55.428,- bruto per jaar is vermeld. De vader heeft op de zitting gezegd dat het inkomen van 2017 vergelijkbaar is met het inkomen in 2018. De moeder heeft er op de zitting mee ingestemd om van het inkomen van 2017 uit te gaan. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting waar de vader toen recht op had. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader bedroeg daarmee in 2018 € 2.995,- per maand.
3.17.
Voor het inkomen van de moeder in 2018 gaat de rechtbank uit van de aangifte inkomstenbelasting over 2018, waarop een winst uit onderneming van € 16.997,- bruto per jaar is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder bedroeg dan in 2018 € 1.822,- per maand.
3.18.
De ouders ontvingen geen kindgebonden budget in 2018.
3.19.
De rechtbank berekent het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders in 2018 op € 4.817,- per maand.
3.20.
Omdat de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige 1] werd uitgegeven en wat dus de behoefte van [minderjarige 1] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.817,-, gemiddeld € 759,- per maand uitgaven voor hun kind in 2018. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 915,- per maand.
Meerdere onderhoudsverplichtingen
3.21.
De moeder is onderhoudsplichtig voor al haar kinderen. Als iemand onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn/haar kinderen en dat over al zijn/haar kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden. Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. Hoeveel een kind kost, hangt namelijk samen met hoeveel de ouders te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst wat de kosten van elk kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.22.
De moeder heeft naar voren gebracht dat de behoefte van [minderjarige 2] € 504,- bedraagt, exclusief de netto kosten kinderopvang. Deze behoefte is volgens de moeder berekend op basis van haar lagere inkomen. De vader van [minderjarige 2] wil echter niet meewerken aan een herberekening of een indexatie van de kinderalimentatie. De rechtbank is van oordeel dat de situatie dat de heer [B] niet mee wil werken aan een herberekening of indexatie van de kinderalimentatie voor rekening en risico van de moeder dient te komen, en niet van de vader. De rechtbank zal daarom rekening houden met een behoefte van [minderjarige 2] van € 504,-.
De draagkracht van de ouders
3.23.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [3]
3.24.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind. Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
De draagkracht van de vader
3.25.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 788,- per maand. De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.26.
De vader is directeur-grootaandeelhouder (DGA). Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de vader zichzelf € 4.275,- per maand aan loon uitkeert, te weten € 51.300,- per jaar. De moeder heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van het DGA-loon, wat
€ 56.000,- per jaar is. Het loon dat de vader zichzelf uitkeert is volgens haar dus te laag. De vader heeft op de zitting toegelicht dat hij zichzelf minder loon uitkeert omdat zijn onderneming verlies maakt. De rechtbank overweegt als volgt.
3.27.
Een DGA mag zichzelf minder loon uitkeren als de onderneming structureel verlies draait en de onderneming niet veel eigen vermogen heeft. De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat hiervan sprake is. Hij heeft slechts een beperkte hoeveelheid aan financiële stukken overgelegd. Hieruit blijkt onvoldoende dat de onderneming van de vader meerdere jaren verlies heeft gemaakt en dat er vrijwel geen eigen vermogen in de onderneming zit. Dit gebrek aan informatie komt voor eigen rekening en risico van de vader. De rechtbank zal daarom uitgaan van het minimale DGA-loon, wat in 2024 € 56.000,- betreft. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Tevens hebben beide partijen in hun berekening geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die geldt voor een DGA. Uit de salarisstrook van de vader volgt hij deze premie wel afdraagt. De rechtbank vindt het daarom redelijk om hier rekening mee te houden. De rechtbank zal geen rekening houden met (een aftrek voor) de fiscale bijtelling voor de auto, omdat dit niet in het minimale DGA-loon is opgenomen. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is dan
€ 3.421,- per maand.
3.28.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vader een draagkracht van (70% [€ 3.421,- – (0,3 x € 3.421,- + € 1.270,-)]=) € 788,- per maand.
De draagkracht van de moeder
3.29.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 800,- per maand. De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.30.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van januari 2024, waarop een inkomen van € 2.842,- bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met 8% vakantiegeld, een eindejaarsuitkering, de premie pensioen van € 315,09 per maand en de premie IP van 2,71 per maand. Daarnaast heeft de moeder recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een kindgebonden budget van € 7.741,-. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 3.447,- per maand.
3.31.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de moeder een draagkracht van (70% [€ 3.447,- – (0,3 x € 3.447,- + 1.270)]=) € 800,- per maand.
3.32.
Omdat er een behoorlijk verschil is in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zal de rechtbank de draagkracht verdelen naar rato van de behoefte. Die verdeling ziet er als volgt uit:
Naam kind Behoefte Verdeling Beschikbaar
[minderjarige 1] € 915,- € 915,- / € 1.419,- x € 800,- € 516,-
[minderjarige 2] € 504,- € 504,- / € 1.419,- x € 800,- € 284,-
Totaal € 1.419,- € 800,-
De verdeling van de kosten
3.33.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.34.
De ouders hebben voor [minderjarige 1] samen een draagkracht van (€ 788,- + € 516,- =) € 1.304,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] te betalen, want die zijn € 915,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 788,- / € 1.304,-,- x € 915,- =) € 553,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 516,- / 1.304,- x € 915,- =) € 362,- per maand.
De zorgkorting
3.35.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van het kind of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.36.
[minderjarige 1] verblijft voor de helft van de tijd bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 320,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van
(€ 553,- -/- € 320,- =) € 233,- per maand moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.37.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De kinderbijslag
3.38.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder over de kinderbijslag afwijzen. Op de zitting is met partijen besproken dat de moeder de gerechtigde is van de kinderbijslag, omdat de kinderalimentatie volgens het wettelijk systeem wordt bepaald. En uit de berekeningen die bij dit systeem horen, volgt dat de onderhoudsgerechtigde van de kinderalimentatie ook degene is die de kinderbijslag ontvangt. De vader heeft ermee ingestemd dat hij waar nodig zijn bijdrage zal leveren om te regelen dat de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag geheel naar de moeder overmaakt. Als (een deel van) de kinderbijslag alsnog aan de vader wordt overgemaakt, zal de vader dit naar de moeder overmaken. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar bindt partijen wel. De moeder heeft hierdoor geen belang meer bij toewijzing van haar verzoek.
De hulpverlening voor de ouders
3.39.
De rechtbank vindt het vervelend dat de ouders niet de ouderschapsbemiddeling hebben kunnen volgen die zij wilden volgen. Zij hebben bij de hulpverlening te horen gekregen dat dit niet kon starten omdat er nog een gerechtelijke procedure liep (die wel stil lag in afwachting van de hulpverlening). Omdat de procedure nu zal eindigen met deze beschikking, hoopt de kinderrechter dat de ouders het advies van de Raad om alsnog te starten met de hulpverlening opvolgen. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat de ouders opnieuw leren om met elkaar te communiceren over de omgang, de opvoeding en belangrijke zaken over [minderjarige 1] . Dit is nodig om te voorkomen dat [minderjarige 1] gaat voelen dat de ouders niet met elkaar overweg kunnen en zij in een loyaliteitsconflict raakt.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.40.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de zorgregeling zoals de ouders hebben vastgesteld in hun ouderschapsplan van als volgt:
  • Even weken: [minderjarige 1] is van vrijdag na gym, of in het geval dat [minderjarige 1] geen gym heeft, na school tot en met woensdagochtend 8.30 uur bij de vader. De vader haalt [minderjarige 1] op vrijdag van gym/school en brengt [minderjarige 1] op woensdag naar school. [minderjarige 1] is bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur. De moeder brengt [minderjarige 1] naar school;
  • Oneven weken: [minderjarige 1] is van maandag 15.15 uur tot woensdagochtend 8.30 uur bij de vader. De vader haalt [minderjarige 1] op maandag op van school/bso en brengt [minderjarige 1] op woensdag naar school. [minderjarige 1] is bij de moeder van woensdag na school om 12.00 uur tot en met vrijdag na gym, of in het geval dat [minderjarige 1] geen gym heeft, na school.
4.3.
beslist dat de vader vanaf de datum van deze beschikking een bedrag van € 233,- per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] ;
4.4.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. J.C.M. Joosten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.