Beoordeling door de rechtbank
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het college in de door verzoekster in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 13 januari 2022, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 21 september 2022, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 16 augustus 2022 en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 14 februari 2023, met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1.
5. Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten van in totaal € 69,10 voor de zittingen op 12 januari 2022 en 21 september 2022 (retour Schaijk – Utrecht). Het tarief voor reiskosten is gelijk aan de kosten van de reis met het OV in de laagste klasse.Die komen in dit geval op € 72,-. Omdat de kosten van verzoekster minder zijn, moet het college de door verzoekster verzochte vergoeding van € 69,10 betalen.
6. Dat betekent dat de rechtbank het college veroordeelt in de proceskosten van verzoekster in beroep tot een bedrag van in totaal € 3.569,10.
7. Kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit is herroepen, maar wel of deze herroeping heeft plaatsgevonden wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
9. Verzoekster stelt dat de rechtbank in de hiervoor genoemde tussenuitspraak van 9 maart 2022 heeft geoordeeld dat het bouwplan getoetst had moeten worden aan de voorwaarden voor gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van bestemmingsplan Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg (het bestemmingslan) en dat tussen partijen niet in geschil is dat is voldaan aan die voorwaarden. De herroeping van het bestreden besluit is daarom volgens verzoekster het gevolg van een onjuiste toetsing aan het planologisch kader door het college. Verder heeft verzoekster al vóór het primaire besluit van 28 oktober 2020 aan het college laten weten dat zij het bouwplan wilde aanpassen voor wat betreft de situering van de balkons buiten het bouwvlak, maar dat zij daartoe door het college ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld.
10. Het college verwijst naar het aanvullende verweer van 16 juni 2022 waarin staat dat in de overgelegde bouwtekeningen niet het aantal bvo per ruimte is vermeld en dat het bouwplan bovendien strijdig is met het bestemmingsplan, omdat de balkons buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. Het college heeft daarom op deze punten nieuwe bouwtekeningen bij verzoekster opgevraagd en op basis van de nieuwe bouwtekeningen een omgevingsvergunning verleend. Van herroeping wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid is daarom volgens het college geen sprake.
11. De rechtbank is het niet met het college eens dat vergunningverlening pas in de beroepsfase mogelijk is gebleken na aanpassing van de bouwtekeningen.
Voor zover de aangepaste bouwtekeningen betrekking hebben op de buiten het bouwvlak gesitueerde balkons wijst de rechtbank er op dat het college in het primaire besluit heeft aangegeven dat verzoekster over het hoofd had gezien dat de balkons (deels) buiten het bouwvlak vallen en bereid was de balkons op te schuiven tot binnen het bouwvlak, maar dat het college geen kans zag verzoekster in de gelegenheid te stellen het bouwplan op dit punt aan te passen vanwege de noodzaak om binnen de wettelijke termijn een beslissing op de aanvraag te nemen. Het college had dat wel moeten doen, omdat dit een wijziging van ondergeschikte aard is.De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het college de aanvraag van verzoekster ten onrechte niet heeft getoetst aan de voorwaarden voor binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Op dat moment stond al vast dat het bouwplan aan die voorwaarden voldeed. Het college moest dus alleen afwegen of hij gebruik wilde maken van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college heeft die afweging na de tussenuitspraak gemaakt en heeft de omgevingsvergunning verleend, maar de omstandigheden die relevant zijn bij die afweging waren toen niet anders dan ten tijde van het primaire besluit. Als het college het meteen goed had gedaan door te toetsen aan de voorwaarden van de regels van het bestemmingsplan voor binnenplans afwijken en verzoekster in de gelegenheid had gesteld om de aanvraag op het ondergeschikte punt van de balkons aan te passen, had hij de omgevingsvergunning meteen al kunnen verlenen. Daarmee staat vast dat het primaire besluit is herroepen vanwege een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
12. Dat betekent dat het college de door verzoekster gemaakte proceskosten in bezwaar moet vergoeden. Voor deze proceskosten bedraagt de vergoeding € 1.750,-, omdat de gemachtigde een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting heeft deelgenomen.
13. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure dan in totaal € 5.319,10.
14. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.