ECLI:NL:RBMNE:2024:2612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
21/2688
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking beroep omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2024, in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenvergoeding beoordeeld. Verzoekster had op 27 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van een pand in Utrecht, maar deze was door het college geweigerd. Na een aantal tussenuitspaken en een heroverweging door het college, werd de omgevingsvergunning uiteindelijk verleend. Verzoekster trok haar beroep in op 15 december 2023 en vroeg de rechtbank om het college te veroordelen in de proceskosten die zij had gemaakt in bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe. De rechtbank stelt de proceskosten op € 3.500,- voor de rechtsbijstand en € 69,10 voor reiskosten, wat leidt tot een totaalbedrag van € 3.569,10. Daarnaast wordt het college verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. De totale proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsprocedure bedraagt € 5.319,10. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier G.M.T. M. Sips.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L. Tuncer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. J. Aznag).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten.
1.1.
Verzoekster heeft op 27 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] en het vergroten van het gedeelte aan de achterzijde van het pand om er zes appartementen te kunnen realiseren. De aanvraag ziet tevens op de uitbreiding van het pand aan de [adres 2] met een extra bouwlaag.
1.2.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat het niet past in het geldende planologische regime en er geen bereidheid is om mee te werken aan afwijking daarvan.
1.3.
Het beroep is op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Bij tussenuitspraak van 9 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft en is het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen met een nieuwe beslissing op bezwaar. Het college moet daarbij motiveren of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen.
1.4.
Bij tussenuitspraak van 18 mei 2022 heeft de rechtbank op verzoek van het college de termijn waarbinnen het gebrek moet worden hersteld verlengd tot vier weken na verzending van de tussenuitspraak.
1.5.
Vervolgens heeft het college op 16 juni 2022 gereageerd met een aanvullend verweerschrift. Verzoekster heeft op 16 augustus 2022 een zienswijze ingediend.
1.6.
Het beroep is op 21 september 2022 nogmaals op zitting behandeld. Bij tussenuitspraak van 26 september 2022 heeft de rechtbank geconstateerd dat het college het gebrek (nog) niet heeft hersteld. Het college heeft een nieuwe termijn gekregen om, op basis van nog door verzoekster over te leggen gegevens, te beslissen of hij een omgevingsvergunning wil verlenen.
1.7.
Het college heeft vervolgens op 23 januari 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft daarbij het bestreden besluit van 11 mei 2021 ingetrokken, de weigering van de omgevingsvergunning herroepen en aan verzoekster de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.8.
Verzoekster heeft het beroep op 15 december 2023 ingetrokken en de rechtbank verzocht het college te veroordelen in de proceskosten die zij in bezwaar en beroep heeft moeten maken.
1.9.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Bij brief van 2 januari 2024 heeft het college de rechtbank meegedeeld van mening te zijn dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Over de vergoeding van de proceskosten in beroep heeft het college zich niet uitgelaten.
1.10.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Proceskosten beroepsfase
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het college in de door verzoekster in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 13 januari 2022, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 21 september 2022, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 16 augustus 2022 en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 14 februari 2023, met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1.
5. Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten van in totaal € 69,10 voor de zittingen op 12 januari 2022 en 21 september 2022 (retour Schaijk – Utrecht). Het tarief voor reiskosten is gelijk aan de kosten van de reis met het OV in de laagste klasse. [3] Die komen in dit geval op € 72,-. Omdat de kosten van verzoekster minder zijn, moet het college de door verzoekster verzochte vergoeding van € 69,10 betalen.
6. Dat betekent dat de rechtbank het college veroordeelt in de proceskosten van verzoekster in beroep tot een bedrag van in totaal € 3.569,10.
Proceskosten bezwaarfase
7. Kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [4]
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit is herroepen, maar wel of deze herroeping heeft plaatsgevonden wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
9. Verzoekster stelt dat de rechtbank in de hiervoor genoemde tussenuitspraak van 9 maart 2022 heeft geoordeeld dat het bouwplan getoetst had moeten worden aan de voorwaarden voor gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van bestemmingsplan Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg (het bestemmingslan) en dat tussen partijen niet in geschil is dat is voldaan aan die voorwaarden. De herroeping van het bestreden besluit is daarom volgens verzoekster het gevolg van een onjuiste toetsing aan het planologisch kader door het college. Verder heeft verzoekster al vóór het primaire besluit van 28 oktober 2020 aan het college laten weten dat zij het bouwplan wilde aanpassen voor wat betreft de situering van de balkons buiten het bouwvlak, maar dat zij daartoe door het college ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld.
10. Het college verwijst naar het aanvullende verweer van 16 juni 2022 waarin staat dat in de overgelegde bouwtekeningen niet het aantal bvo per ruimte is vermeld en dat het bouwplan bovendien strijdig is met het bestemmingsplan, omdat de balkons buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. Het college heeft daarom op deze punten nieuwe bouwtekeningen bij verzoekster opgevraagd en op basis van de nieuwe bouwtekeningen een omgevingsvergunning verleend. Van herroeping wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid is daarom volgens het college geen sprake.
11. De rechtbank is het niet met het college eens dat vergunningverlening pas in de beroepsfase mogelijk is gebleken na aanpassing van de bouwtekeningen.
Voor zover de aangepaste bouwtekeningen betrekking hebben op de buiten het bouwvlak gesitueerde balkons wijst de rechtbank er op dat het college in het primaire besluit heeft aangegeven dat verzoekster over het hoofd had gezien dat de balkons (deels) buiten het bouwvlak vallen en bereid was de balkons op te schuiven tot binnen het bouwvlak, maar dat het college geen kans zag verzoekster in de gelegenheid te stellen het bouwplan op dit punt aan te passen vanwege de noodzaak om binnen de wettelijke termijn een beslissing op de aanvraag te nemen. Het college had dat wel moeten doen, omdat dit een wijziging van ondergeschikte aard is. [5] De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het college de aanvraag van verzoekster ten onrechte niet heeft getoetst aan de voorwaarden voor binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Op dat moment stond al vast dat het bouwplan aan die voorwaarden voldeed. Het college moest dus alleen afwegen of hij gebruik wilde maken van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college heeft die afweging na de tussenuitspraak gemaakt en heeft de omgevingsvergunning verleend, maar de omstandigheden die relevant zijn bij die afweging waren toen niet anders dan ten tijde van het primaire besluit. Als het college het meteen goed had gedaan door te toetsen aan de voorwaarden van de regels van het bestemmingsplan voor binnenplans afwijken en verzoekster in de gelegenheid had gesteld om de aanvraag op het ondergeschikte punt van de balkons aan te passen, had hij de omgevingsvergunning meteen al kunnen verlenen. Daarmee staat vast dat het primaire besluit is herroepen vanwege een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
12. Dat betekent dat het college de door verzoekster gemaakte proceskosten in bezwaar moet vergoeden. Voor deze proceskosten bedraagt de vergoeding € 1.750,-, omdat de gemachtigde een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting heeft deelgenomen.
13. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure dan in totaal € 5.319,10.
14. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. [6] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 5.319,10 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T. M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Artikel 2, eerste lid, onderdeel d van het Bpb.
4.Zie artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2677.
6.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.