ECLI:NL:RBMNE:2024:2611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/5181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uwv over arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze zaak heeft eiser, die als schoonmaker werkte, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser meldde zich ziek op 3 januari 2019 en zijn Ziektewet-uitkering werd beëindigd op 17 april 2020. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 28 april 2022, concludeerde het Uwv dat eiser vanaf 31 december 2020 voor 54,58% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar, waarna de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogde naar 58,71%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen vanwege zijn medische klachten, waaronder astma en een nekhernia.

De rechtbank heeft de zaak op 22 februari 2024 behandeld. Eiser voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een (verdergaande) urenbeperking had moeten aannemen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2022 correct waren en dat eiser geen voldoende medische onderbouwing had gepresenteerd om de beoordeling van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv dat eiser 58,71% arbeidsongeschikt was.

De uitspraak werd gedaan door rechter J. Wolbrink, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1. Eiser is fulltime werkzaam geweest als schoonmaker. Op 3 januari 2019 heeft eiser zich
ziek gemeld. In het kader van een eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser met ingang van 17 april 2020 beëindigd. Eiser heeft het beroep dat hij had ingesteld tegen de beëindiging van de ZW-uitkering ingetrokken, omdat het Uwv op 14 april 2022 heeft besloten dat eiser recht heeft op voortzetting van de ZW-uitkering.
1.1
Op 28 april 2022 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het kader van deze aanvraag hebben een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Volgens de arts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen van eiser zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser zijn eigen werk als schoonmaker niet meer kan doen en heeft vervolgens verschillende functies geduid die eiser, met de aangenomen beperkingen, moet kunnen verrichten. Op basis van de geduide functies komt de arbeidsdeskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,58%. Met het besluit van 19 juli 2022 heeft het Uwv beslist dat eiser vanaf 31 december 2020 recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om de eerder vastgelegde belastbaarheid te wijzigen. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft een van de door de arbeidsdeskundige geduide functies verworpen en daarvoor in de plaats een nieuwe functie geduid. De arbeidsongeschiktheid van eiser heeft hij berekend op 58,71%. Met het bestreden besluit van 15 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 december 2020 vastgesteld op 58,71%.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben
deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

2. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiser vanaf
31 december 2020 voor 58,71 % arbeidsongeschikt is.

Het beoordelingskader

3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid
mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

De beoordeling door de rechtbank

De medische kant van het bestreden besluit
4. Eiser voert aan dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Vanwege zijn astma,
OSAS, lichamelijke pijnklachten en zijn slechte slapen vanwege zijn nekhernia had de verzekeringsarts bezwaar en beroep een (verdergaande) urenbeperking op energetische gronden moeten aannemen. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de beschikbare medische informatie, waaruit blijkt dat hij al sinds juni 2010 bekend is met vermoeidheidsklachten en slapeloosheid. Ook er volgens eiser een reden om op preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen. Eiser voert verder aan dat hij als gevolg van pijnklachten aan het houdings- en bewegingsapparaat, veroorzaakt door zijn nekhernia en fibromyalgie, beperkt is op hand- en vingergebruik en frequent buigen tijdens werk en verdergaand beperkt is op frequent reiken tijdens het werk en tillen en dragen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
5. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het
medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv onjuist is. Uit het rapport van 10 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de slaapapneu en de vermoeidheidsklachten zijn onderkend en zijn betrokken bij de beoordeling van eisers belastbaarheid. De chronische vermoeidheid kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gevolg zijn van een doorgemaakte covid infectie in 2022. De beperkingen als gevolg van chronische vermoeidheid dateren echter van na de datum in geding 31 december 2020. In het rapport van 7 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie van de behandelend sector niet blijkt dat gesproken werd over chronische vermoeidheid noch dat de diagnose chronische vermoeidheid ooit is gesteld. Dat eiser het niet eens is met de waardering van de ernst van zijn vermoeidheidsklachten en de daarvoor vastgestelde urenbelastbaarheid, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De klachten moeten op een medisch objectiveerbare wijze kunnen worden vastgesteld en het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van de medisch objectiveerbare klachten de arbeidsbeperkingen vast te stellen.
6. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat gelet op al zijn klachten ook een urenbeperking
moet worden aangenomen op preventieve gronden om overbelasting te voorkomen. In de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid is neergelegd dat de duurbelastbaarheid alleen op preventieve gronden wordt beperkt bij aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, met zelfoverschatting door de betrokkene of met een beperkt ziektebesef. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat van een dergelijke aandoening sprake is.
7. Eiser heeft verder op de zitting toegelicht dat (verdergaande) beperkingen moeten
worden aangenomen in verband met zijn klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat op basis van het rapport dat is opgesteld door de neuroloog die de rechtbank als deskundige heeft ingeschakeld in de beroepsprocedure over de beëindiging van zijn ZW-uitkering.
8. De rechtbank overweegt hierover dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en
beroep van 27 maart 2022 blijkt dat in de FML die is opgesteld in de ZW-procedure de beperkingen zijn opgenomen zoals door de deskundige zijn aangegeven. De primaire arts heeft voor de WIA-beoordeling vervolgens in zijn rapport van 4 juli 2022 aangegeven dat de aangenomen beperkingen onveranderd zijn ten opzichte van de ZW-beoordeling. De primaire arts heeft daarom de beperkingen zoals ze zijn opgenomen in de FML van 27 maart 2022 overgenomen in de FML die in het kader van de WIA-aanvraag is opgesteld. Het Uwv heeft dus gedaan wat eiser vraagt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De arbeidskundige kant van het bestreden besluit
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de
beperkingen die in de FML van 5 juli 2022 voor eiser zijn opgenomen, juist zijn. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het arbeidskundig onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het Uwv een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser 58,71 % arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

10. Het Uwv heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 31 december
2020 terecht vastgesteld op 58,71 %. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.