ECLI:NL:RBMNE:2024:2608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AWB - 24/1688 en 23/3473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning dakterras en dakopbouw in Utrecht

Op 3 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor een dakterras en dakopbouw. De vergunninghouder had op 9 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakopbouw en dakkapel, maar deze was aanvankelijk geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Na bezwaar van de vergunninghouder werd de vergunning op 26 mei 2023 alsnog verleend, waarop verzoeker, een omwonende, beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2024 behandeld, waarbij partijen aanwezig waren. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college toereikend had uitgelegd dat het bouwplan voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van verzoeker voldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghouder recht had op de omgevingsvergunning en dat de bezwaren van verzoeker niet konden slagen.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter niet alleen uitspraak doet op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1688 en 23/3473
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats 1] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] (vergunninghouder), te [woonplaats 2] .

Inleiding

1. Vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in
[plaats] (het perceel). Op 9 juni 2022 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakopbouw op de eerste verdieping aan de achtergevel van het pand, het plaatsen van een dakkapel aan de voorgevel op de zolder van het pand en het realiseren van een dakterras. Het bouwplan is nadien aangepast, waarbij het dakterras uit de aanvraag omgevingsvergunning is gehaald. In het naburige pand aan de [adres 2] woont de zoon van verzoeker met een vriend.
2. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 13 september
2022 geweigerd wegens een negatief advies van de afdeling Stedenbouw. Vergunninghouder was het daarmee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 heeft het college het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard en een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op het achterdakvlak en een dakkapel op het voordakvlak van het pand.
3. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
5. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter – na een korte schorsing –
onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

6. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
7. Partijen hebben verklaard dat zij een uitspraak in de bodemprocedure willen ontvangen.
De voorzieningenrechter is het met partijen eens dat er aanleiding is om ook uitspraak te doen in de bodemzaak. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet zij daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook meteen op het beroep.
Het wettelijk - en toetsingskader
8. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken
en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
9. Op het perceel is van toepassing bestemmingsplan Oudwijk, Krommerijn. Daarin is aan
het perceel de bestemming Wonen gegeven. Op grond van artikel 16.2.1, aanhef en onder b en d, van de planvoorschriften, mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan in de maatvoeringaanduiding aangegeven aantal bouwlagen en moet de bestaande kapvorm of afdekking, zoals deze bestaat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, worden gehandhaafd. Voor het perceel geldt een maximum aantal bouwlagen van twee. Het bouwplan is in strijd met de genoemde bepaling, omdat aan de bestaande twee bouwlagen een bouwlaag wordt toegevoegd en de bestaande kapvorm wordt gewijzigd.
10. Het college kan onder andere afwijken van een bestemmingsplan als daarover in het
bestemmingsplan regels zijn opgenomen. Bestemmingsplan Oudwijk, Krommerijn bevat deze regels in, voor zover hier van belang, de artikelen 16.3.1 en 16.3.2. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid.
11. Het college kan alleen gebruik maken van de aan hem in het bestemmingsplan gegeven
bevoegdheden om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, als de activiteit waarvoor hij de vergunning verleent niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening. [1] Bij het nemen van de beslissing of hij wel of geen gebruik maakt van de aan hem gegeven bevoegdheid komt aan het college beleidsruimte toe, daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker of het besluit dat het college heeft genomen om in dit geval wel gebruik te maken van zijn bevoegdheid in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Heeft het college gebruik kunnen maken van zijn afwijkingsbevoegdheid?
12. Verzoeker voert aan dat de aangepaste bouwtekening slechts betrekking heeft op één
van de drie aspecten die tot een negatief advies van de afdeling Stedenbouw hebben geleid, namelijk de aangepaste hellingshoek van de dakopbouw.
13. Het college heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift gewezen op het
stedenbouwkundig advies. Daarin staat dat in het oorspronkelijke bouwplan een dakopbouw was voorgesteld met een relatief steile dakhelling, waardoor negatieve effecten voor omwonenden werden verwacht. Het bouwblok is namelijk erg krap bemeten en toevoegingen van bouwvolume hebben al snel een sterke nadelige impact. In het laatste aangepaste plan wordt een verlegging van het bestaande achterdakvlak voorgesteld tot aan de gootlijn van de achtergevel van het pand. In dit aangepaste plan blijft de hellingshoek van het dak gelijk waardoor er geen onevenredig nadelige effecten ten aanzien van de bezonning en licht, lucht en openheid zijn te ervaren door omwonenden. Het laatste aangepaste plan voldoet daarmee aan de voorwaarden en is door afdeling Stedenbouw akkoord bevonden. De voorzieningenrechter kan deze motivering van de afdeling Stedenbouw volgen.
14. Verzoeker heeft op zitting verklaard dat, voor zover het bouwplan betrekking heeft op
de dakkapel aan de voorzijde van het pand, hij daarvan geen punt (meer) maakt. De voorzieningenrechter hoeft daarover dan ook niet te beslissen.
15. Verzoeker voert verder aan dat feitelijk mogelijk sprake is van woningsplitsing,
omdat de begane grond een zelfstandige wooneenheid is en de eerste en tweede verdieping een afzonderlijke woning vormen. Dat leidt tot een intensivering van het gebruik van het pand en tot geluidsoverlast.
16. Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de aanvraag en de
verleende omgevingsvergunning betrekking hebben op een dakkapel en een dakopbouw en niet op woningsplitsing. De voorzieningenrechter is het met college eens dat in de verleende omgevingsvergunning niet is beslist op een aanvraag tot woningsplitsing. Het is juist dat in het bestreden besluit is genoemd dat op het perceel Facetbestemmingsplan woningsplitsing II van toepassing is. Zoals ook door het college op de zitting is toegelicht zijn er op het perceel meerdere bestemmingsplannen van toepassing, maar de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning zien daar niet op. Deze beroepsgrond kan daarom niet kan slagen.
17. Over het dakterras, dat in de oorspronkelijke aanvraag omgevingsvergunning was
opgenomen, heeft verzoeker op de zitting verklaard dat hij daarover geen beslissing hoeft van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal ook daarover daarom geen beslissing nemen.
18. Verzoeker voert nog aan dat het college sterkteberekeningen van de fundering
en een grondsonderingsrapport had moeten overleggen. Verzoeker wil die berekeningen vooraf kunnen controleren om schade aan zijn pand en problemen achteraf te voorkomen.
19. Zoals het college in de brief van 9 juni 2023 heeft uiteengezet moet een aanvrager om
omgevingsvergunning uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden gegevens en bescheiden overleggen met betrekking tot (onder meer) de constructie. [2] Van het college kan daarom niet worden verlangd de door verzoeker gevraagde stukken op een eerder moment over te leggen. Inmiddels zijn de constructieberekeningen door vergunninghouder aangeleverd en akkoord bevonden door de constructeur van de gemeente. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
20. Verzoeker voert tot slot aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is
gekomen, omdat het college niet is ingegaan op de zienswijze die hij naar aanleiding van de aanvraag omgevingsvergunning heeft ingediend. Zijn belangen zijn niet in de heroverweging betrokken. Het is juist dat wat verzoeker in zijn zienswijze heeft gesteld niet in het bestreden besluit terugkomt. Het college heeft daarna in een brief van 9 juni 2023 alsnog uitleg gegeven over de punten die verzoeker in zijn zienswijze heeft aangekaart. Het college heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien de aanvraag af te wijzen. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de onvolkomenheid in het bestreden besluit voldoende hersteld.
Conclusie
21. De voorzieningenrechter concludeert dat het college toereikend heeft uitgelegd dat het
bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van verzoeker afdoende in de heroverweging heeft betrokken. Voor wat betreft de door verzoeker gevreesde waardedaling van zijn pand als gevolg van de dakopbouw en de feitelijke woningsplitsing, geldt dat verzoeker die waardedaling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
22. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of
een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
23. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger
beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wabo.
2.Dat volgt uit artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling omgevingsrecht (Mor).