ECLI:NL:RBMNE:2024:2607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10999115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis in een arbeidsgeschil over achterstallig loon en ziekmelding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [geopposeerde] en [opposant]. De zaak betreft een verzet tegen een eerder verstekvonnis van 15 februari 2024, waarbij de werkgever, [opposant], werd veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan de werknemer, [geopposeerde]. De werknemer had vanaf 23 januari 2023 werkzaamheden verricht voor de werkgever en had zich op 2 januari 2024 ziekgemeld. De werkgever betwistte de hoogte van het verschuldigde loon en stelde dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan en van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de werknemer recht had op het gevorderde loon. Het verstekvonnis werd bekrachtigd, en de werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever in het verzet af en verklaarde de werknemer niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vernietiging van mogelijke afwijkingen van dwingend recht in de arbeidsverhouding. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10999115 \ UV EXPL 24-61 SV/40160
Vonnis in kort geding van 18 april 2024
in de zaak van
[geopposeerde],
wonend te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
gemachtigde: mr. M.F.M. Groot Kormelink.
tegen
[opposant] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te [woonplaats 2] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [opposant] ,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van
15 februari 2024 in de zaak tussen [geopposeerde] en [opposant] met zaaknummer
10890230 UV EXPL 24-11;
- de verzetdagvaarding van 19 maart 2024 van [opposant] met 10 producties;
- de akte overlegging producties van [geopposeerde] met producties 10 tot en met 13;
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt;
- de pleitnota van [geopposeerde] met eisvermeerdering;
- de pleitnota van [opposant] .

2.De feiten

2.1.
De eenmanszaak van [opposant] verricht – in opdracht van derden – koeriersdiensten.
2.2.
[geopposeerde] , geboren op [geboortedatum] 1997, heeft vanaf 23 januari 2023 chauffeurswerkzaamheden verricht voor [opposant] . [geopposeerde] heeft tot zijn ziekmelding op
2 januari 2024 tenminste 40 uur per week gewerkt, met uitzondering van de maand
oktober 2023. De onderneming van [opposant] valt onder de werkingssfeer van de Cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (de cao). Bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 januari 2023 is de cao tot
1 januari 2024 algemeen verbindend verklaard en van toepassing op de arbeidsrelatie tussen [opposant] en [geopposeerde] (Stcrt. 2023, 1075). Op grond van de cao valt de functie van chauffeur in functiegroep C-0, waarvoor in 2023 het loon per vier weken € 2.095,36 bruto en per uur
€ 13,10 bruto bedraagt.
2.3.
[opposant] heeft [geopposeerde] in de periode vanaf 23 januari 2023 tot 23 januari 2024 in totaal
€ 5.250,- aan (voorschot op) loon betaald via bankoverschrijvingen. [opposant] heeft [geopposeerde] in deze periode ook contant loon betaald.
2.4.
In mei 2023 heeft [geopposeerde] aan [opposant] gevraagd om loonstroken te verstrekken. In de maanden november en december 2023 heeft de vader van [geopposeerde] , [A] , mondeling en per e-mail aan [opposant] gevraagd om een overzicht van de openstaande uren, een voorstel voor een contract en loonstroken voor oktober en november 2023.
2.5.
[geopposeerde] heeft zich op 2 januari 2024 ziekgemeld. Op 11 januari 2024 heeft de gemachtigde van [geopposeerde] per e-mail aan [opposant] verzocht het loon te betalen, loonstroken te verstrekken, de door [geopposeerde] voorgeschoten brandstofkosten terug te betalen, [geopposeerde] ziek te melden bij de arbodienst en de begeleiding door de bedrijfsarts op te starten.

3.Het geschil

3.1.
[geopposeerde] heeft in de inleidende dagvaarding gevorderd dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [opposant] zal veroordelen tot betaling van
€ 27.721,61 bruto aan achterstallig salaris over 12 loonperiodes en één weekloon, vermeerderd met vakantiegeld, verminderd met € 5.250,00 aan reeds betaalde nettobedragen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging. Daarnaast heeft [geopposeerde] gevorderd [opposant] te veroordelen, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag(deel) dat [opposant] in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,00:
- om binnen 24 uur na de betaling deugdelijke bruto-netto specificaties te overleggen van alle loonbetalingen vanaf 23 januari 2024,
- tot het ziekmelden van [geopposeerde] bij de arbodienst, het inschakelen van de bedrijfsarts en het opstellen van een plan van aanpak binnen 5 werkdagen na het te wijzen vonnis.
Ook heeft [geopposeerde] gevorderd [opposant] te veroordelen tot het aanmelden van [geopposeerde] bij het bedrijfstakpensioenfonds Vervoer en de bijbehorende premies te voldoen. Verder heeft [geopposeerde] veroordeling van [opposant] in de proceskosten gevorderd.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [geopposeerde] integraal toegewezen, waarbij de termijn voor het overleggen van de bruto-netto specificaties ruimer is gesteld op 3 dagen na de betaling, en is [opposant] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 904,44, de wettelijke rente over de proceskosten, en de kosten van betekening als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
3.3.
[opposant] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geopposeerde] alsnog worden afgewezen, dan wel de gevorderde bedragen nader te bepalen aan de hand van de nog in geding te brengen loonberekeningen, met veroordeling van [geopposeerde] in de proceskosten. [opposant] heeft ter zitting verzocht [geopposeerde] te veroordelen aan hem € 13.365,61 terug te betalen.
3.4.
[opposant] voert aan dat op 23 januari 2023 tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, voor de duur van een jaar, op oproepbasis en voor een uurloon van € 13,- bruto. [opposant] stelt verder dat hij op verzoek van [geopposeerde] deels per bank en deels contant heeft uitbetaald. [opposant] heeft alsnog concept-loonstroken van de daadwerkelijk gewerkte uren overgelegd, maar die corresponderen niet met de loonadministratie waarin alleen de loonbetalingen per bank zijn terug te vinden. [opposant] heeft berekend dat het totale loon over 2023 tot en met 22 januari 2024 € 22.531,- bruto bedraagt, verminderd met € 13.425,- (bestaande uit € 5.250,- aan betaald loon per bank, € 5.000,- contant betaald loon, € 1.855,- voor gereden privé-kilometers en € 1.320,- voor gereden boetes). [opposant] heeft inmiddels - na het verstekvonnis - al € 22.471,61 bruto aan [geopposeerde] betaald, zodat [geopposeerde] aan [opposant] € 13.365,61 moet terugbetalen.
3.5.
[geopposeerde] vordert in deze procedure – na vermeerdering van eis – in aanvulling op hetgeen waartoe [opposant] bij verstek is veroordeeld, de dwangsommen te verhogen tot € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00, indien [opposant] niet binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de veroordelingen ten aanzien van de verstrekking van de loonstroken, de inschakeling van de bedrijfsarts en het opstellen van een plan van aanpak voldoet. [geopposeerde] verzoekt ook de afwijkingen van het dwingend recht te vernietigen voor zover ze überhaupt zouden bestaan in de arbeidsverhouding tussen partijen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang4.1. [geopposeerde] vordert onder meer betaling van achterstallig loon. Gelet op de aard van de vordering heeft [geopposeerde] een spoedeisend belang.
Tijdig verzet ingesteld
4.2.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [opposant] in zijn verzet kan worden ontvangen.
Loonvordering
4.3.
[geopposeerde] vordert het achterstallig loon vanaf 23 januari 2023 over 12 (vier-weken) loonperiodes van € 2.095,36 bruto en één weekloon van € 523,84 bruto, vermeerderd met 8% vakantiegeld van € 2.053,45 bruto. In totaal vordert [geopposeerde] € 27.721,61 bruto loon, te verminderen met € 5.250,00 netto al betaalde bedragen. [geopposeerde] legt hieraan ten grondslag dat hij met [opposant] met ingang van 23 januari 2023 een mondelinge arbeidsovereenkomst heeft voor een werkweek tussen de 50 en 60 uur. Op grond van de cao bedraagt het vier-wekenloon € 2.095,36 bruto.
4.4.
[opposant] stelt dat hij met [geopposeerde] een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar voor werk op oproepbasis heeft gesloten. [opposant] verwijst daarvoor naar de daar hem overgelegde ondertekende arbeidsovereenkomst (productie 2). [geopposeerde] heeft ter zitting betwist dat hij met [opposant] een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten. [geopposeerde] betwist de echtheid van de door [opposant] overgelegde versie met daarop zijn handtekening.
4.5.
De ondertekende arbeidsovereenkomst kan op grond van artikel 156 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden beschouwd als een onderhandse akte, bestemd om als bewijs te dienen. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen in beginsel dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
4.6.
Omdat [geopposeerde] stellig ontkent dat hij de overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten en ondertekend, levert de overgelegde arbeidsovereenkomst geen bewijs op van het bestaan van de afspraken zoals die zijn opgenomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Gelet op de aard van de kort gedingprocedure, is er een ruimte voor nadere bewijslevering. De kantonrechter zal hierna voor de beoordeling de overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomst buiten beschouwing laten. De kantonrechter zal – nu onvoldoende is onderbouwd dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten – ervan uitgaan dat [geopposeerde] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is van [opposant] .
4.7.
[opposant] heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat [geopposeerde] over 2023 januari 2024 recht heeft op een lager brutoloon van in totaal op € 22.531,-, gebaseerd op
€ 21.231,- over 2023 en € 1.300,- over januari 2023. [opposant] heeft ter zitting erkend dat [geopposeerde] vanaf 23 januari 2023 recht heeft op een brutoloon behorend bij functiegroep C-0 van de cao. [opposant] heeft bij zijn verzetdagvaarding concept-loonstroken overgelegd, waarin hij uitgaat van een uurloon van € 13,-. Dat is een lager loon dan het uurloon op grond van de toepasselijke cao, van € 13,10 bruto. [opposant] verwijst voor zijn berekening van het totale loon over 2023 en over januari 2024 naar de door hem overgelegde concept-loonstroken (per maandperiode) en de concept-jaaropgave 2023. De kantonrechter leidt uit deze loonstroken af dat [geopposeerde] in 2023 volgens [opposant] niet (gemiddeld) 40 uur per week heeft gewerkt. Ter zitting heeft [opposant] toegelicht dat hij zich voor de omvang van de gewerkte uren op de loonstroken heeft gebaseerd op het jaar- en het maandoverzicht van de gewerkte tijd (productie 5). Deze overzichten zijn geschatte rijtijden van zijn opdrachtgever, [bedrijf] . Via het track & trace-systeem, dat hij niet heeft overgelegd, is volgens [opposant] te zien welke uren [geopposeerde] in de auto heeft gereden en wat de feitelijk gewerkte tijd is. De kantonrechter is van oordeel dat [opposant] alleen met het overgelegde jaar- en maandoverzicht over 2023, de geschatte werktijd, onvoldoende heeft onderbouwd hoeveel uur [geopposeerde] tijdens het dienstverband heeft gewerkt, na aftrek van pauzes. Verder heeft [opposant] niet onderbouwd dat in de maand oktober 2023 geen loon was verschuldigd vanwege genoten vakantie. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [opposant] onvoldoende heeft weersproken dat [geopposeerde] over de periode vanaf 23 januari 2023 recht heeft op het loon over 12 (vier-weken) loonperiodes van € 2.095,36 bruto en één weekloon van € 523,84 bruto, vermeerderd met 8% vakantiegeld van € 2.053,45 bruto, in totaal € 27.721,61. Partijen zijn het erover eens dat [geopposeerde] via bankoverschrijvingen al € 5.250,- netto loon heeft ontvangen, zodat dit in mindering komt op het totale brutoloon van € 27.721,61.
4.8.
[opposant] stelt dat hij naast de bankbetalingen [geopposeerde] tenminste € 5.000,- contant heeft betaald. Hij verwijst daarvoor naar een aantal door hem overlegde handgeschreven post-its, waarop de voornaam van [geopposeerde] , data en bedragen zijn vermeld. [geopposeerde] erkent dat hij ook contante betalingen van [opposant] heeft ontvangen, maar hij weet niet hoeveel dit is geweest. De kantonrechter stelt voorop dat het aan [opposant] is om de gestelde contante betalingen inzichtelijk te maken en te onderbouwen, bij voorbeeld met een ondertekend bewijs van ontvangst. Op de enige twee post-its met een paraaf van [geopposeerde] staat ‘€ 700 bank 10-7-23’ 2023 en ‘€ 800,- 24-7 overgemaakt’, bedragen die overeenkomen met de bankoverschrijvingen die ook al in de voorschotberekening (van € 5.250,-) zijn meegenomen. Deze post-its - evenals de overige post-its zonder paraaf - vormen daarom geen deugdelijke onderbouwing van de omvang van de contante betalingen, alleen al omdat daarop kennelijk ook de betalingen per bank werden genoteerd. [opposant] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat een bedrag van € 5.000,- contant aan [geopposeerde] is uitbetaald.
4.9.
[opposant] stelt verder dat € 1.855,- voor gereden privé-kilometers op het loon moet worden ingehouden. [opposant] verwijst daarvoor naar de concept-loonstroken over periode 9 en 11. [geopposeerde] betwist dat de concept-loonstroken kloppen. [opposant] heeft naast de concept-loonstroken, waarop alleen staat vermeld welke bedragen voor privé-kilometers zijn ingehouden, niet onderbouwd dat [geopposeerde] privé-kilometers heeft gereden en op grond waarvan het bedrag van € 1.855,- verrekend mag worden met het loon. De kantonrechter volgt [opposant] daarom niet in zijn stelling dat het bedrag van € 1.855,- voor gereden privé-kilometers op het loon mag worden ingehouden.
4.10.
[opposant] stelt ook dat er in totaal € 1.320,- aan gereden boetes op het loon moet worden ingehouden en heeft als productie 9 informatie van het CJIB over verschillende bekeuringen overgelegd. [geopposeerde] betwist niet dat hij voor dit bedrag aan boetes heeft gereden, maar stelt dat het inhouden van verkeersboetes niet is toegestaan op grond van artikel 7:632 BW.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat zowel op de concept-loonstroken over periode 11 als over periode 12 een bedrag van € 1.320,- voor gereden boetes op het loon wordt ingehouden. De kantonrechter volgt [geopposeerde] niet in zijn stelling dat [opposant] de gereden verkeersboetes niet mag inhouden op het loon. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van
13 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC8791) is de werkgever in zijn verhouding tot de werknemer in beginsel niet draagplichtig ten aanzien van de verkeersboetes en heeft hij daarvoor derhalve verhaal op de werknemer. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [opposant] op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden is een gereden boete voor zijn rekening te nemen. De omvang van de inhouding is echter wel in strijd met artikel 7:632 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van deze bepaling mag een door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding alleen verrekend mag worden met het loon voor zover dat meer bedraagt dan het wettelijk minimumloon, niet meer is dan 10% van het vastgestelde loon en moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. De voorgestelde inhouding van gereden boetes op de concept-loonstroken leidt tot een verrekening van meer dan 10% van het maandloon en een loon onder het wettelijk minimumloon (dat per 1 juli 2023 € 1.995,- bruto per maand bedraagt). De kantonrechter is daarom van oordeel [opposant] de gereden boetes voor € 1.320,- niet op het loon mag inhouden omdat niet is gesteld of gebleken dat rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet, de grens van het minimumloon en overige wettelijke verrekeningsbeperkingen als bedoeld in artikel 7:632 BW.
Verstrekken deugdelijke bruto-netto specificaties
4.12.
[opposant] voert als verweer dat [geopposeerde] geen belang meer heeft bij toewijzing van deze vordering omdat hij inmiddels concept-loonstroken heeft verstrekt. [geopposeerde] betwist dat [opposant] aan deze vordering heeft voldaan omdat de overgelegde loonstroken niet kloppen. De kantonrechter volgt [geopposeerde] hierin. [opposant] heeft weliswaar na het verstekvonnis concept-loonstroken aan [geopposeerde] verstrekt, maar [geopposeerde] heeft gemotiveerd gesteld dat de concept-loonstroken niet juist zijn. Onder meer wordt op de loonstroken niet het juiste bruto-uurloon vermeld, ontbreekt een overwerkvergoeding voor zaterdaguren en wordt geen pensioenpremie ingehouden. De gevorderde veroordeling tot het overleggen van deugdelijke bruto-netto specificaties van alle loonbetalingen vanaf 23 januari 2023, met een ruimere termijn van 3 dagen na de betaling, zal de kantonrechter daarom in stand laten.
Conclusie ten aanzien van het verzet
4.13.
Het verweer van [opposant] slaagt niet, zodat het verstekvonnis zal worden bekrachtigd en [geopposeerde] niets aan [opposant] hoeft terug te betalen. Hierna zal de vermeerderde vordering van [geopposeerde] worden beoordeeld.
Dwangsommen
4.14.
[geopposeerde] vordert verhoging van de in het verstekvonnis bepaalde dwangsom van
€ 50,00 per dag en het maximum aan te verbeuren dwangsommen € 10.000,-. De kantonrechter ziet hiervoor geen aanleiding omdat niet is gebleken dat het maximum van
€ 10.000,- dat aan dwangsommen kan worden verbeurd al is bereikt. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de dwangsombepaling in het verstekvonnis nog steeds een voldoende financiële prikkel vormt voor [opposant] om aan de veroordeling te voldoen.
Vernietiging afwijkingen van dwingend recht
4.15.
[geopposeerde] vordert de afwijkingen van het dwingend recht, zoals omschreven in zijn pleitnota, te vernietigen voor zover deze zouden bestaan in de arbeidsverhouding tussen partijen. De vordering van [geopposeerde] heeft een constitutief karakter, namelijk vernietiging van een (mogelijk) bestaande rechtstoestand. Gelet op de aard van de kort geding procedure kan echter geen constitutief vonnis worden gewezen. De kantonrechter kan in deze procedure daarom geen afwijkingen van dwingend recht, voor zover deze tussen partijen bestaan, vernietigen. De kantonrechter zal [geopposeerde] niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.
Proceskosten
4.16.
[opposant] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) van de verzetprocedure betalen. De proceskosten van [geopposeerde] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten) plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
Tegen de door [geopposeerde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [opposant] , is [opposant] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Deze vordering wordt daarom toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bekrachtigt het door de kantonrechter van deze rechtbank op 15 februari 2024 onder zaaknummer 10890230 UV EXPL 24-11 gewezen verstekvonnis,
en
5.2.
verklaart [geopposeerde] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vernietiging van mogelijk bestaande afwijkingen van dwingendrechtelijke bepalingen in de arbeidsverhouding tussen [geopposeerde] en [opposant] ,
5.3.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van deze verzetprocedure van
€ 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [opposant] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.