ECLI:NL:RBMNE:2024:2602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
11004308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ontruiming en vernietiging van verstekvonnis in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzet is aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 20 november 2023. In dat verstekvonnis was de huurder, [opposant], veroordeeld tot ontruiming van zijn appartement, omdat hij niet zijn hoofdverblijf zou hebben in het gehuurde. De verhuurder, [geopposeerde], had een spoedeisend belang geclaimd bij de ontruiming. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de verhuurder onvoldoende had onderbouwd dat er daadwerkelijk sprake was van een spoedeisend belang. De kantonrechter vernietigde het verstekvonnis en wees de vordering van de verhuurder af, waarbij hij oordeelde dat de huurder recht had op het genot van de woning. Tevens werd het beslag op een appartementsrecht van de huurder opgeheven.

De procedure begon met de verzetdagvaarding van de huurder op 22 maart 2024, na de ontruiming op 22 en 23 februari 2024. De kantonrechter concludeerde dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat de huurder niet eerder op de hoogte was gesteld van het verstekvonnis. De verhuurder had geprobeerd de huurder te informeren, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurder niet ondubbelzinnig op de hoogte was van de veroordeling. De kantonrechter oordeelde verder dat de verhuurder niet kon aantonen dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, en dat de huurder zijn verplichtingen als huurder niet had verzaakt. De kantonrechter besloot dat de huurder recht had op het genot van de woning en dat de verhuurder de kosten van de procedure moest dragen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11004308 \ UV EXPL 24-65
vonnis in kort geding van 19 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[geopposeerde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
gemachtigde: mr. E.J. Nieuwenhuys.
tegen
[opposant],
te [woonplaats] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [opposant] ,
gemachtigde: mr. R.M. Berendsen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het kort geding verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2023 in de zaak tussen [geopposeerde] en [opposant] met zaaknummer
10758128 UV EXPL 23-240
- de verzetdagvaarding van [opposant] van 22 maart 2024 met 5 producties
- de conclusie van antwoord in oppositie met producties 33 tot en met 66
- de brief van mr. Berendsen met producties 6 tot en met 10
- de akte van depot van mr. Nieuwenhuys met foto’s van het gehuurde van 22 februari 2024
- de mondelinge behandeling van 12 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van mr. Berendsen
- de pleitnota van mr. Nieuwenhuys.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[opposant] huurt circa 27 jaar een appartement aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] [.] te [plaats 1] (het gehuurde). De huurprijs bedraagt € 385,71 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Bij vonnis van 20 november 2023 is [opposant] bij verstek veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde omdat [opposant] in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf zou hebben. Ook is [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerde] € 385,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke omdat hij de huurprijs over de maand november 2023 niet heeft betaald.
2.3.
Op 22 en 23 februari 2024 is het gehuurde ontruimd.
2.4.
[geopposeerde] heeft op 18 maart 2024 executoriaal beslag laten leggen op een appartement van [opposant] aan het [straat 2] in [plaats 1] .
2.5.
[opposant] vordert ontheffing van de veroordelingen tegen hem uitgesproken bij vonnis van 20 november 2023 en de vorderingen van [geopposeerde] alsnog af te wijzen, het beslag op het appartementsrecht op het gebruik van het appartement aan het [straat 2] [nummeraanduiding 2] / [nummeraanduiding 3] te [plaats 1] op te heffen, [geopposeerde] te veroordelen om aan [opposant] binnen een dag na dit vonnis het vrije genot te verschaffen van het gehuurde op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, [geopposeerde] te veroordelen om aan [opposant] terug te betalen € 385,71 voor iedere maand of gedeelte van een maand dat [opposant] niet het vrije genot heeft over het gehuurde, en aan hem een voorschot op schadevergoeding van € 25.000,00 toe te kennen, een en ander met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van de procedure.
2.6.
[opposant] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [opposant] betwist dat [geopposeerde] een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, maar ook dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder. De huurachterstand heeft hij op 25 oktober 2023 betaald en hij heeft wel degelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde. Bovendien is met de vorige verhuurder niet overeengekomen dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde dient te hebben.
[opposant] beroept zich voor de huurachterstand over juni en juli 2023 op verrekening met reparatiekosten voor herstel van een ruit in het gehuurde.
2.7.
[geopposeerde] is van mening dat [opposant] niet ontvankelijk is in zijn verzet, omdat dit te laat is ingesteld. Voor zo ver [opposant] wel ontvankelijk is, dienen zijn vorderingen te worden afgewezen.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat vindt de voorzieningenrechter?

3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [geopposeerde] ten tijde van het vonnis van
20 november 2023 bij die voorziening een spoedeisend belang had. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Is [opposant] ontvankelijk in zijn vordering?
3.2.
Een gedaagde die bij verstek is veroordeeld kan daartegen verzet doen. Dit moet - kort weergegeven - worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis dan wel na een daad van bekendheid met de hoofdinhoud of de aangevangen tenuitvoerlegging van het vonnis door de gedaagde persoon. Dit houdt in dat de gedaagde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van zijn veroordeling beschikt, om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Bij twijfel neemt de verzettermijn derhalve geen aanvang (artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (artikel 143 lid 3 Rv). Het vonnis wordt onder meer geacht te zijn tenuitvoergelegd ingeval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, als de ontruiming heeft plaatsgevonden (artikel 144 sub d Rv).
3.3.
Vast staat dat [geopposeerde] op alle mogelijke manieren heeft getracht om [opposant] bekend te laten worden met de veroordelingen van het vonnis van 20 november 2023. Zij heeft dit op 20 november 2023 laten betekenen op het adres van het gehuurde, op het adres van de koopwoning van [opposant] aan het [straat 2] [nummeraanduiding 2] / [nummeraanduiding 3] te [plaats 1] en bij zijn postbusadres in [plaats 2] . Ook heeft [geopposeerde] beslag laten leggen onder ABN AMRO en ING. Beide banken moeten [opposant] hierover hebben geïnformeerd. Voorts is op 9 februari 2024 bij deurwaardersexploot aangezegd dat het gehuurde op 22 februari 2024 gedwongen zou worden ontruimd. Ook hiervoor zijn exploten in gesloten enveloppen uitgebracht zowel aan het adres [straat 1] [nummeraanduiding 1] [.] als aan [straat 2] [nummeraanduiding 2] / [nummeraanduiding 3] te [plaats 1] . Op 14 februari 2024 heeft de raadsman [opposant] zowel per e-mail als per aangetekende post - onder bijvoeging van beide exploten van 9 februari 2024 - [opposant] gesommeerd vóór 22 februari 2024 het gehuurde vrijwillig te ontruimen. Deze brief is naar het postbusadres van [opposant] in [plaats 2] gestuurd en vast staat dat deze brief op 15 februari 2024 om 13:25 uur is afgehaald bij een PostNL-punt.
3.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaarde [opposant] dat zijn moeder, die in [plaats 2] woont, gemachtigd is om zijn post op te halen. Dit heeft zij ook gedaan op 15 februari 2024, omdat [opposant] zelf die dag naar Jordanië vloog. Volgens [opposant] opende zijn moeder niet zijn post, maar zorgde zij ervoor dat die via een diplomatieke weg hem in het buitenland bereikte. Wat hier verder ook van zij, de kantonrechter is van oordeel dat [geopposeerde] echt alles heeft gedaan wat binnen zijn macht lag om [opposant] tijdig te informeren over de inhoud van het verstekvonnis en de aangekondigde ontruiming. De kantonrechter acht het dan ook niet erg waarschijnlijk dat [opposant] niet op de hoogte was van het vonnis en de aangekondigde ontruiming, maar gesteld noch gebleken is dat [opposant]
zelfeen handeling heeft verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij op 15 februari 2024 op de hoogte was van de veroordeling. Bij twijfel vangt de verzettermijn niet op die datum aan. Gelet op het feit dat de ontruiming op 23 februari 2024 voltooid was, is het op 22 maart 2024 ingestelde verzet, binnen vier weken na de ontruiming en dus tijdig gedaan. Dit betekent dat [opposant] ontvankelijk is in zijn verzet.
Had [geopposeerde] een spoedeisend belang bij haar vordering?
3.5.
[opposant] heeft betwist dat [geopposeerde] een spoedeisend belang had bij zijn vordering tot ontruiming. Met andere woorden, kon van [geopposeerde] in redelijkheid gevergd worden de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten? Met [opposant] is de kantonrechter van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit wordt als volgt toegelicht.
3.6.
Na wijziging van eis was de gevorderde ontruiming gebaseerd op de volgende stellingen: [opposant] heeft aantoonbaar langdurig niet voldaan aan zijn verplichting als goed huurder om de verschuldigde huur tijdig te betalen. [opposant] stond niet ingeschreven op het adres van het gehuurde en hij had daar geen hoofdverblijf. [opposant] beschikt over een koopappartement en dus over geschikte woonruimte. Omdat [opposant] niet op het adres van het gehuurde stond ingeschreven kon [geopposeerde] geen inkomenscategorie op het BAG-id aanvragen, teneinde te bepalen of [opposant] geen ‘scheefhuurder ‘is. Ook is het onmogelijk om met [opposant] in contact te treden. Dit is noodzakelijk omdat de vorige eigenaar jarenlang geen onderhoud aan gaskachels heeft gepleegd, waardoor een verhoogd risico op het ontstaan van brand in het gehuurde bestaat. Doordat [geopposeerde] geen contact met [opposant] kan krijgen, kon zij de Monumentenwacht diverse keren geen toegang tot het gehuurde geven voor de beoordeling van de verduurzaming van het dak en de nodig herstelwerkzaamheden aan het pand.
3.7.
Voor zover al sprake is van langdurig niet-tijdig betalen van de huur, wat door [opposant] wordt betwist, heeft [geopposeerde] niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar een spoedeisend belang oplevert dat het oordeel in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [opposant] het gehuurde niet bewoont maar gebruikt als opslagplaats, rechtvaardigt dit de gedwongen ontruiming vooruitlopende op de bodemprocedure niet. Gesteld noch gebleken is dat [opposant] op grond van de huurovereenkomst met de vorige verhuurder verplicht was om het gehuurde zelf te bewonen. Het enkele feit dat mogelijk sprake is van ‘scheefhuur’ was hypothetisch en rechtvaardigde geen ontruiming in kort geding.
3.8.
Dit geldt ook ten aanzien van het vermeende brandgevaar, vanwege de aanwezigheid van gaskachels waaraan jarenlang geen onderhoud zou zijn gepleegd. Vast staat dat in het gehuurde geen gaskachel aanwezig was en dat [opposant] gebruik maakte van elektrische radiotoren. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat [geopposeerde] het pand dringend nodig had voor eigen gebruik in verband met een noodzakelijke en reeds geplande renovatie en [opposant] niet bereid was om een redelijk voorstel van [geopposeerde] te aanvaarden, ontbrak aan de vordering het vereiste spoedeisende belang. Dit heeft tot gevolg dat het primaire verweer van [opposant] slaagt en de overige stellingen en weren verder geen bespreking meer behoeven.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat het verstekvonnis van 20 november 2023 vernietigd wordt. Dit heeft tot gevolg dat het gehuurde binnen één dag na dit vonnis weer aan [opposant] ter beschikking moet worden gesteld. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen met een maximum van 10.000,00.
3.10.
Voor het beslag bestaat geen grond meer, nu de ontruiming ten onrechte heeft plaats gevonden en de kosten hiervan voor rekening van [geopposeerde] komen. De vordering tot opheffing van het beslag wordt dan ook toegewezen.
3.11.
Dit geldt niet voor de vordering die betrekking heeft op de huurtermijnen die [opposant] heeft betaald. [geopposeerde] heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd dat [opposant] alleen tot en met de maand januari 2024 de huur heeft betaald. Het verweer van [opposant] dat hij de huur over juni en juli 2023 met de mocht verrekenen met reparatiekosten voor herstel van een ruit in het gehuurde, is onvoldoende onderbouwd. Gelet op de vanaf juni 2023 betaalde huurtermijnen, vijf op 25 oktober 2023 en drie op 5 februari 2024, gaat de kantonrechter ervan uit dat de huur vanaf februari 2024 niet meer is voldaan. Omdat [opposant] over het tijdvak vanaf de ontruimingsdatum de huur niet heeft voldaan, is de gevorderde veroordeling tot terugbetaling van huurpenningen, niet toewijsbaar.
3.12.
Vast staat dat op 22 februari 2024 het gehuurde is ontruimd en dat de hele inboedel – op enkele persoonlijke eigendommen na - is afgevoerd. Aldus is het aannemelijk dat [opposant] hierdoor schade heeft geleden. Nu [geopposeerde] voor de ontruiming beschikte over een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis en dus over een executoriale titel tot ontruiming, staat echter onvoldoende vast dat [geopposeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor schade van [opposant] . Het gevorderde voorschot op schadevergoeding zal om die reden worden afgewezen.
3.13.
[geopposeerde] is in het ongelijk gesteld. [opposant] zal daarom worden ontheven van de proceskostenveroordeling van het verstekvonnis. [geopposeerde] moet de proceskosten van het verzet (inclusief nakosten), met uitzondering van het exploot van de verzetdagvaarding, betalen. De proceskosten van [opposant] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
vernietigt het verstekvonnis van 20 november 2023 en wijst de vorderingen van [geopposeerde] af;
4.2.
heft het door [geopposeerde] gelegde beslag op het appartementsrecht van [opposant] , rechtgevende op het uitsluitende gebruik van het appartement aan het [straat 2] [nummeraanduiding 2] / [nummeraanduiding 3] te [postcode] te [plaats 1] op;
4.3.
veroordeelt [geopposeerde] om [opposant] binnen 1 dag na dit vonnis het vrije genot te verschaffen van he gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
4.4.
ontheft [opposant] van de in het verstekvonnis uitgesproken proceskostenveroordeling;
4.5.
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van de verzetprocedure met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding aan de zijde van [opposant] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [geopposeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.