ECLI:NL:RBMNE:2024:26

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/4972
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na gegrond bezwaar tegen opschorting AOW-uitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 januari 2024, wordt een verzoek om proceskostenvergoeding behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.W.E. Ros, had bezwaar gemaakt tegen de opschorting van zijn AOW-uitkering door de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Na een gegrondverklaring van het bezwaar op 25 oktober 2023, trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg hij wel om vergoeding van de proceskosten. De Raad van bestuur heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, ondanks het intrekken van het verzoek om voorlopige voorziening, de Raad van bestuur in beginsel aansprakelijk is voor de proceskosten, omdat zij verzoeker tegemoet is gekomen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- en heeft bepaald dat de Raad van bestuur ook het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4972

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om de Raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten die verzoeker heeft moeten maken voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 5 september 2023 heeft de Raad van bestuur de AOW-uitkering van verzoeker opgeschort. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aan de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen totdat de Raad van bestuur op dit bezwaar heeft beslist.
1.2.
Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft de Raad van bestuur het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en de betaling van de uitkering hervat.
1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker bij brief van 21 november 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht de Raad van bestuur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de Raad van Bestuur in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De Raad van Bestuur heeft de voorzieningenrechter bij brief van 1 december 2023 meegedeeld dat er geen verweer wordt gevoerd op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en beslist in deze uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De bestuursrechter kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter heeft moeten maken. [1] Dit kan ook als het verzoek is ingetrokken.
2.1.
Gelet op de gedingstukken en het in de inleiding opgenomen procesverloop is de Raad van bestuur tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
2.2.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan wel ingetrokken, maar omdat de Raad van bestuur naar aanleiding van het bezwaar aan verzoeker tegemoet is gekomen, bestaat in beginsel wel aanleiding om de Raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.
3. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 837,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die de Raad van bestuur moet vergoeden € 837,- bedragen.
4. De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de zaak aanleiding te bepalen dat de Raad van bestuur aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat de Raad van bestuur aan het bezwaar tegemoet is gekomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe;
- bepaalt dat de Raad van bestuur het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de Raad van bestuur tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75 van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die bepalingen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.