ECLI:NL:RBMNE:2024:2597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken van procesbelang en geldige machtiging

In deze zaak heeft de voormalig gemachtigde namens eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de RDW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalig gemachtigde geen geldige machtiging heeft overgelegd, wat noodzakelijk is voor het indienen van een beroep. Eiser was niet bereikbaar en de rechtbank concludeert dat eiser nooit de intentie heeft gehad om deze procedure aanhangig te maken. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 22 april 2024 door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding en dat het griffierecht niet wordt teruggegeven. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/367
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De directie van de RDW

(gemachtigde: J. Choufoer - van der Wel ).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat door [gemachtigde] (de voormalig gemachtigde) namens eiser is ingediend op 16 januari 2023 tegen het besluit van verweerder van 19 december 2022 (het bestreden besluit).
1.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit van 13 juni 2016 ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen de betalingsverplichting die aan eiser is opgelegd voor inschrijving in het kentekenregister en identificatie van een voertuig. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het afgegeven rapport en de interne Wok-status.
1.2.
Verweerder heeft op 22 mei 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep dat namens eiser is ingediend op 22 april 2024 op zitting behandeld. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. Iemand die namens een ander in beroep gaat moet, als de rechtbank daar om vraagt, een machtiging indienen waar in staat dat hij dat namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. De voormalig gemachtigde heeft bij het indienen van het beroep geen machtiging overgelegd. De rechtbank heeft in de stukken die verweerder heeft ingediend wel een machtiging aangetroffen op naam van “ [eiser] ”, maar deze is algemeen opgesteld en onduidelijk gedateerd (“27 juli 20”). De rechtbank heeft de voormalig gemachtigde van eiser op 31 januari 2023 een herstelverzuim gestuurd voor onder andere het indienen van een machtiging. Daarop heeft de voormalig gemachtigde dezelfde machtiging ingestuurd als die reeds bij de stukken van verweerder was verzonden. De rechtbank heeft hem vervolgens op 5 februari 2024 (aangetekend) een brief gestuurd waarin staat dat hij binnen vier weken een recente machtiging moet indienen, waaruit blijkt op welke zaak deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. Tevens is verzocht daarbij een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondertekenaar van deze machtiging te overleggen. Dit laatste heeft de rechtbank gevraagd omdat de voormalig gemachtigde bij de rechtbank een veelvoud aan beroepszaken aanhangig heeft gemaakt, en het de rechtbank bij nadere bestudering van de aanwezige machtigingen is gebleken dat zij de beoordeling van de geldigheid daarvan niet kan uitvoeren. Niet alleen zijn de meeste machtigingen zeer oud, maar ook is in sommige gevallen de vermelde datum deels weggevallen of zijn vraagtekens gerezen bij de daarop geplaatste handtekeningen. Daar komt bij dat verweerder de rechtbank in een aantal zaken heeft geïnformeerd dat de eisers in die zaken niet op de hoogte waren van de door de voormalig gemachtigde geïnitieerde bezwaarprocedure. Verder blijkt uit een aantal uitspraken van rechterlijke instanties in den lande dat door de voormalig gemachtigde ingediende machtigingen niet juist zijn. Dit alles maakte dat de rechtbank een extra controle heeft willen uitvoeren op het aanwezig zijn van een juiste machtiging.
4. De voormalig gemachtigde heeft zich vervolgens op 16 februari 2024 onttrokken als gemachtigde. Op dat moment was deze zaak al in overleg met hem gepland op de zitting van 22 april 2024.
5. De rechtbank heeft vervolgens het adres van eiser, zoals dat in beroepschrift was opgegeven, geverifieerd in de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser kwam daarin op dit adres niet voor. Ook in het dossier heeft de rechtbank geen gegevens over eiser aangetroffen. Daarop heeft de rechtbank bij brief van 5 maart 2024 en 22 maart 2024 (aangetekend) aan de voormalig gemachtigde gevraagd om de recente adresgegevens, danwel een telefoonnummer, danwel het BSN-nummer van eiser te overleggen. Dat heeft de voormalig gemachtigde niet gedaan. Hij heeft in alle zaken waarin dit speelt telefonisch aan de rechtbank medegedeeld dat hij deze gegevens niet heeft en ook niet kan verkrijgen. Hij heeft daarbij toegelicht de namen en adresgegevens van meerdere natuurlijke en niet natuurlijke personen te hebben ontvangen van de heer [A] danwel [bedrijf] B.V. met de opdracht om beroep in te stellen. Hij zou de machtigingen van de mensen of bedrijven namens wie hij beroep heeft ingesteld dan op een later moment van [A] ontvangen, maar dit is nooit gebeurd. In een uiterste poging de identiteit van eiser te achterhalen heeft de rechtbank verweerder gevraagd om nadere gegevens over eiser te verstrekken, bijvoorbeeld aan de hand van de voertuig identificatie gegevens.
6. Gelet op deze gang van zaken in dit dossier, de algemene hierboven geschetste verklaring van de voormalig gemachtigde omtrent zijn werkwijze én het beeld dat inmiddels bij de rechtbank is ontstaan van het merendeel van de beroepen die door de voormalig gemachtigde zijn ingediend (zie randnummer 7) en die zijn behandeld op de zitting van 22 april 2024, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kunnen verklaren wegens het ontbreken van de identiteit (juiste naam en het adres) van de indiener in het beroepschrift. [1]
7. Op de zitting van 22 april 2024 stonden namelijk 41 beroepen gepland, die waren ingediend door de voormalig gemachtigde. Nadat de rechtbank hem meermaals de mogelijkheid heeft gegeven de verzuimen met betrekking tot de machtigingen te herstellen, heeft hij uiteindelijk drie beroepen ingetrokken en zich in 30 zaken onttrokken als gemachtigde. In tien van die 30 zaken heeft de voormalig gemachtigde geen recente (adres)gegevens van de eisers kunnen overleggen. Van de overige twintig eisers (van die 30 onttrekkingen) die de rechtbank heeft aangeschreven of gebeld, hebben er dertien laten weten niet op de hoogte te zijn van de beroepsprocedure en het beroep ingetrokken. Twee mensen hebben tijdens de zitting aangegeven de voormalig gemachtigde niet te kennen en hun beroepen alsnog ingetrokken. Vijf mensen hebben niet gereageerd.
8. Verweerder heeft echter daags voor de zitting een lijst overhandigd aan de rechtbank betreffende de tien personen waarover de rechtbank in het duister tastte, waarvan eiser er een is. Op deze lijst staan de bij verweerder bekende meest recente adressen van deze eisers. De rechtbank heeft deze adressen op 18 april 2024 met spoed gecontroleerd in de Brp en komt tot de conclusie dat eiser sinds 7 november 2017 woonachtig is op het door verweerder verstrekte adres.
9. De rechtbank heeft vervolgens voor een dilemma gestaan. Enerzijds de keus om de zaak op zitting aan te houden, eiser aan te schrijven op dit adres, en af te wachten of eiser daarop zal reageren. Anderzijds de keus om een uitspraak te doen op het beroep.
10. Het dilemma wordt als volgt ingekleurd. De ervaring van de rechtbank in soortgelijke zaken van deze (voormalig) gemachtigde, dat wil zeggen waarin hij zich na het instellen van beroep heeft onttrokken als gemachtigde, is dat een groot deel van de eisers die de rechtbank heeft aangeschreven niets van zich laat horen. In die zaken volgt er een uitspraak die inhoudt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hier komt bij dat het op de weg van de voormalig gemachtigde heeft gelegen om op het moment van het indienen van beroep de rechtbank te voorzien van de juiste adresgegevens van eiser, dan wel de rechtbank te infomeren indien de adresgegevens wijzigen. Hij heeft dit niet gedaan, ook niet na herhaald verzoek van de rechtbank hiertoe. Het is de rechtbank inmiddels ambtshalve bekend dat de machtigingen die de voormalig gemachtigde in een groot aantal zaken van natuurlijke personen heeft overgelegd niet juist zijn. De rechtbank heeft er daarom voor gekozen nu uitspraak te doen. Daarbij wordt opgemerkt dat deze uitspraak naar het nu bekende Brp-adres van eiser zal worden verstuurd, zodat eiser in hoger beroep kan gaan indien hij het niet eens is met deze uitspraak.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep van eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en het wordt niet inhoudelijk behandeld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
12. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval naar haar aard niet vastgesteld kan worden of sprake is van door eiser geleden spanning en frustratie, aangezien eiser niet in beeld was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in de rechtspraak over de overschrijding van de redelijke termijn en is er dus ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van de berechting is overschreden.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het namens hem betaalde griffierecht niet terug.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:6 en 6:5 van de Awb.