Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep ontvankelijk?
2. Iemand die namens een ander in beroep gaat moet, als de rechtbank daar om vraagt, een machtiging indienen waar in staat dat hij dat namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. De voormalig gemachtigde heeft bij het indienen van het beroep geen machtiging overgelegd. De rechtbank heeft in de stukken die verweerder heeft ingediend wel een machtiging aangetroffen op naam van “de heer/mevrouw [eiser] .”, maar deze is algemeen opgesteld en gedateerd (uit september 2016). De rechtbank heeft de voormalig gemachtigde van eiser op 26 januari 2023 en 5 februari 2024 (aangetekend) een brief gestuurd waarin staat dat hij binnen vier weken een recente machtiging moet indienen, waaruit blijkt op welke zaak deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. Tevens is verzocht daarbij een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondertekenaar van deze machtiging te overleggen. Dit laatste heeft de rechtbank gevraagd omdat de voormalig gemachtigde bij de rechtbank een veelvoud aan beroepszaken aanhangig heeft gemaakt, en het de rechtbank bij nadere bestudering van de aanwezige machtigingen is gebleken dat zij de beoordeling van de geldigheid daarvan niet kan uitvoeren. Niet alleen zijn de meeste machtigingen zeer oud, maar ook is in sommige gevallen de vermelde datum deels weggevallen of zijn vraagtekens gerezen bij de daarop geplaatste handtekeningen. Daar komt bij dat verweerder de rechtbank in een aantal zaken heeft geïnformeerd dat de eisers in die zaken niet op de hoogte waren van de door de voormalig gemachtigde geïnitieerde bezwaarprocedure. Verder blijkt uit een aantal uitspraken van rechterlijke instanties in den lande dat door de voormalig gemachtigde ingediende machtigingen niet juist zijn. Dit alles maakte dat de rechtbank een extra controle heeft willen uitvoeren op het aanwezig zijn van een juiste machtiging.
4. De voormalig gemachtigde heeft zich vervolgens op 16 februari 2024 onttrokken als gemachtigde. Op dat moment was deze zaak al in overleg met hem gepland op de zitting van 22 april 2024.
5. De rechtbank heeft vervolgens het adres van eiser, zoals dat in beroepschrift was opgegeven, geverifieerd in de Basisregistratie Personen. Eiser kwam daarin op dit adres niet voor. Ook in het dossier heeft de rechtbank geen gegevens over eiser aangetroffen. Daarop heeft de rechtbank bij brief van 5 maart 2024 en 22 maart 2024 (aangetekend) aan de voormalig gemachtigde gevraagd om de recente adresgegevens, danwel een telefoonnummer, danwel het BSN-nummer van eiser te overleggen. Dat heeft de voormalig gemachtigde niet gedaan. Hij heeft in alle zaken waarin dit speelt telefonisch aan de rechtbank medegedeeld dat hij deze gegevens niet heeft en ook niet kan verkrijgen. Hij heeft daarbij toegelicht de namen en adresgegevens van meerdere natuurlijke en niet natuurlijke personen te hebben ontvangen van de heer [A] danwel [bedrijf] ( [bedrijf] ) met de opdracht om beroep in te stellen. Hij zou de machtigingen van de mensen of bedrijven namens wie hij beroep heeft ingesteld dan op een later moment van [A] of [bedrijf] ontvangen, maar dit is nooit gebeurd. In een uiterste poging de identiteit van eiser te achterhalen heeft de rechtbank verweerder gevraagd om nadere gegevens over eiser te verstrekken, bijvoorbeeld aan de hand van het voertuig identificatienummer.
6. Verweerder heeft daags voor de zitting een lijst overhandigd aan de rechtbank betreffende de tien personen waarover de rechtbank in het duister tastte, waarvan eiser er een is. Op deze lijst staan de bij verweerder bekende meest recente adressen van deze eisers. De rechtbank heeft deze adressen op 18 april 2024 met spoed gecontroleerd in de Brp en komt tot de conclusie dat eiser niet woonachtig is op het door verweerder verstrekte adres.
7. Gelet op deze gang van zaken in dit dossier, de algemene hierboven geschetste verklaring van de voormalig gemachtigde omtrent zijn werkwijze én het beeld dat inmiddels bij de rechtbank is ontstaan van het merendeel van de beroepen die door de voormalig gemachtigde zijn ingediend (zie randnummer 7) en die zijn behandeld op de zitting van 22 april 2024, komt de rechtbank nu tot een oordeel.
8. Op de zitting van 22 april 2024 stonden namelijk 41 beroepen gepland, die waren ingediend door de voormalig gemachtigde. Nadat de rechtbank hem meermaals de mogelijkheid heeft gegeven de verzuimen met betrekking tot de machtigingen te herstellen, heeft hij uiteindelijk drie beroepen ingetrokken en zich in 30 zaken onttrokken als gemachtigde. In tien van die 30 zaken heeft de voormalig gemachtigde geen recente (adres)gegevens van de eisers kunnen overleggen. Van de overige twintig eisers (van die 30 onttrekkingen) die de rechtbank heeft aangeschreven of gebeld, hebben er dertien laten weten niet op de hoogte te zijn van de beroepsprocedure en het beroep ingetrokken. Twee mensen hebben tijdens de zitting aangegeven de voormalig gemachtigde niet te kennen en hun beroepen alsnog ingetrokken. Vijf mensen hebben niet gereageerd.
9. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de identiteit (juiste naam en het adres) van de indiener in het beroepschrift en het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
10. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval naar haar aard niet vastgesteld kan worden of sprake is van door eiser geleden spanning en frustratie, aangezien eiser niet in beeld is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in de rechtspraak over de overschrijding van de redelijke termijn en is er dus ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van de berechting is overschreden.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het namens hem betaalde griffierecht niet terug.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.