ECLI:NL:RBMNE:2024:2575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ongeldige machtiging en gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat door A.F.M.J. Verhoeven, als gestelde gemachtigde van eiseres B.V., is ingediend tegen een besluit van de directie van de RDW. Het beroep was gericht tegen de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat was ingediend tegen twee primaire besluiten uit 2016. De rechtbank oordeelde dat de gestelde gemachtigde geen geldige machtiging kon overleggen, waardoor het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank had eerder meerdere verzoeken gedaan om de machtiging te verifiëren, maar de gestelde gemachtigde had hier niet op gereageerd. Tijdens de zitting bleek dat de gestelde gemachtigde niet op de hoogte was van de vereisten voor een geldige machtiging en dat hij niet zelf de inhoud van de machtigingen controleerde. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat eiseres geen procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres geen rechtens te beschermen belang had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3859
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gestelde gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en

De directie van de RDW

(gemachtigde: J. Choufoer - van der Wel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat door A.F.M.J. Verhoeven (de gestelde gemachtigde) namens eiseres is ingediend op 26 juli 2023 tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2023.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen twee vermeend primaire besluiten uit 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat geen kopie is overgelegd van de betreffende facturen (de primaire besluiten), en verweerder deze ook zelf niet heeft kunnen achterhalen. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het afgegeven rapport en de interne WOK-status.
3. Verweerder heeft op 4 maart 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De gestelde gemachtigde heeft op 8 april 2024 een pleitnota aan de rechtbank toegestuurd.
5. De rechtbank heeft het beroep dat namens eiseres is ingediend op 22 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres was niet aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gestelde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
6. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
7. Iemand die namens een ander in beroep gaat moet, als de rechtbank daar om vraagt, een machtiging indienen waar in staat dat hij dat namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
8. De gestelde gemachtigde heeft beroep ingesteld namens eiseres en daarbij de naam van de heer [A] genoemd, als vertegenwoordiger van eiseres. Hij heeft daarbij een machtiging overgelegd van eiseres van april 2022, die ondertekend is door een tweetal niet bij naam genoemde personen. Ook heeft de gestelde gemachtigde een uittreksel uit het handelsregister overgelegd van eiseres, en daaruit blijkt dat [A] en [B] haar bestuurders zijn.
9. Omdat de rechtbank niet kon verifiëren of deze machtiging bevoegdelijk was afgegeven, heeft zij de gestelde gemachtigde daarom op 24 augustus 2023 een herstelverzuimbrief gestuurd met het verzoek om (onder andere) een kopie van de statuten van eiseres in te dienen. Hierop heeft de gestelde gemachtigde niet gereageerd. Deze herstelverzuimbrief is op 6 november 2023 nogmaals aangetekend verstuurd. Hierop heeft de gestelde gemachtigde weer niet gereageerd.
10. De rechtbank heeft de gestelde gemachtigde vervolgens op 5 februari 2024 (aangetekend) een brief gestuurd waarin staat dat hij binnen vier weken (onder andere) een schriftelijke recente machtiging moet toesturen, waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondertekenaar van de machtiging en een kopie van de statuten.
11. De reden dat de rechtbank een recente schriftelijke machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs wenst is gelegen in de omstandigheid dat de gestelde gemachtigde bij de rechtbank een veelvoud aan beroepszaken aanhangig heeft gemaakt, en het de rechtbank bij nadere bestudering van de aanwezige machtigingen is gebleken dat zij de beoordeling van de geldigheid daarvan niet kan uitvoeren. Niet alleen zijn de meeste machtigingen zeer oud, maar ook is in sommige gevallen de vermelde datum deels weggevallen of zijn wat vraagtekens gerezen bij de daarop geplaatste handtekeningen. Daar komt bij dat verweerder de rechtbank in een aantal zaken heeft geïnformeerd dat de eiser in die zaken niet op de hoogte was van de door de voormalig gemachtigde geïnitieerde bezwaarprocedure. Verder blijkt uit een aantal uitspraken van rechterlijke instanties in den lande dat de door de voormalig gemachtigde ingediende machtigingen niet juist zijn. Dit alles maakte dat de rechtbank een extra controle heeft willen uitvoeren op het aanwezig zijn van een juiste machtiging.
12. Daarop heeft de gestelde gemachtigde aan machtiging toegestuurd van eiseres van juli 2023, ondertekend door - naar de rechtbank aanneemt - een van de bestuurders. De rechtbank leest in de weergave van de naam bij de geplaatste handtekening een “ […] ” en een “ […] , maar ziet in de handtekening daarnaast ook nog een “ […] ” staan. Het is daarmee wederom niet duidelijk door wie deze machtiging is ondertekend. Daar komt bij dat de machtiging ziet op procedures tegen de Belastingdienst. Ook worden er twee kopieën van een geldig identiteitsbewijs van [B] en [A] meegestuurd, maar de handtekeningen die daarop staan komen niet overeen met de handtekening op de machtiging.
13. Ter zitting heeft de gestelde gemachtigde toegelicht dat hij samenwerkt met de heer [C] van [bedrijf] B.V. en dat hij van [C] de namen en adressen doorkrijgt van de mensen voor wie hij beroep in moet stellen. Dat doet hij dan, zonder te verifiëren of hij daadwerkelijk daartoe door deze mensen gemachtigd is. Hij heeft aangegeven met [C] te hebben afgesproken dat deze hem voorziet van de benodigde machtigingen en meent daarvoor pro forma een beroep te kunnen instellen bij de rechtbank. Op het moment dat de gestelde gemachtigde de machtigingen dan ontvangt, controleert hij deze veelal niet op de juistheid daarvan, maar laat hij ze doorsturen naar de rechtbank. In sommige gevallen neemt zijn secretaresse naar aanleiding van een herstelverzuimbrief contact op met [C] of een van de andere tussenpersonen om een nieuwe machtiging op te vragen. Het is de secretaresse die dit dan doorstuurt aan de rechtbank. De gestelde gemachtigde controleert de inhoud van deze machtigingen niet zelf. Hij snapt ook niet waarom de rechtbank de statuten van een onderneming wenst te ontvangen en hij geeft aan dat het voor het eerst is dat hij om een kopie van een geldig legitimatiebewijs van zijn cliënt wordt gevraagd.
14. Gelet op de gang van zaken in dit dossier, de uitleg van de gestelde gemachtigde op de zitting omtrent zijn werkwijze én het beeld dat inmiddels bij de rechtbank is ontstaan uit het merendeel van de beroepen die door hem zijn ingediend (zie randnummer 15) en die zijn behandeld op de zitting van 22 april 2024, neemt de rechtbank aan dat eiseres nimmer heeft beoogd deze beroepsprocedure aanhangig te maken en daarom geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het namens haar ingestelde beroep.
Van een geldige machtiging van eiseres aan de gestelde gemachtigde is immers niet gebleken.
15. Op de zitting van 22 april 2024 stonden namelijk 41 beroepen gepland, die waren ingediend door de gestelde gemachtigde. Nadat de rechtbank hem meermaals de mogelijkheid heeft gegeven de verzuimen met betrekking tot de machtigingen te herstellen, heeft hij uiteindelijk drie beroepen ingetrokken en zich in 30 zaken onttrokken als gemachtigde. In tien van die 30 zaken heeft de gestelde gemachtigde geen recente (adres)gegevens van de eisers kunnen overleggen. Van de overige 20 eisers (van die 30 zaken met onttrekkingen) die de rechtbank heeft aangeschreven of gebeld, hebben er dertien laten weten niet op de hoogte te zijn van de beroepsprocedure en het beroep ingetrokken. Twee mensen hebben tijdens de zitting aangegeven de gestelde gemachtigde niet te kennen en hun beroepen alsnog ingetrokken. Vijf mensen hebben niet gereageerd.
16. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres geen rechtens te beschermen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het beroep van eiseres zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en het wordt niet inhoudelijk behandeld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
17. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval naar haar aard geen sprake is van door eiseres geleden spanning en frustratie, aangezien eiseres een beroepsprocedure nimmer heeft beoogd en ook anderszins niet kenbaar heeft gemaakt dat het verzoek om schadevergoeding op grond van overschrijding van de redelijke termijn gehandhaafd moet worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in de rechtspraak over de overschrijding van de redelijke termijn, en dus is er ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van berechting is overschreden.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiseres het namens haar betaalde griffierecht niet terug.
19. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.