In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in België, op 9 februari 2024 een beroep ingediend tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening was dat er niet tijdig was beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Op 6 maart 2024 heeft de verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van verzoekster. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van verzoekster € 218,75 bedragen, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Daarnaast moet de verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster vergoeden. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten aan verzoekster.