Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de akte houdende overlegging producties met producties 1 t/m 143;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 144 t/m 157;
- de akte tot het in geding brengen van producties 7 t/m 20 van de dochter;
- de akte overlegging producties 158 t/m 165 en vermeerdering van eis van de zoons;
- de akte overlegging producties 166 t/m 177.
2.Samenvatting geschilpunten en beslissingen
3.De feiten
Grundstückgewinnsteuer) in mindering is gebracht. Het bedrag dat de dochter heeft betaald, is vervolgens onder partijen (de blooteigenaren van het chalet) verdeeld. De dochter moest dus aan elk van de zoons 1/4e gedeelte van dit bedrag betalen. Op het bedrag dat de dochter aan [eiser sub 1] moest betalen is CHF 200.000 in mindering gebracht. Erflater en de dochter hebben op 3 december 2007 namelijk ook een Duitstalige overeenkomst gesloten waarin staat dat erflater CHF 200.000 aan de dochter als ‘
Erbvorbezug’ betaalt. Dit bedrag heeft erflater betaald door de vordering van CHF 200.000 die hij op [eiser sub 1] had door betaling van het voorschot (zoals vermeld in 2.2. werd betaling van een voorschot aangemerkt als een lening) op 25 mei 2007 aan de dochter over te dragen.
4.De beoordeling
in conventie en reconventie
Erbvorbezug;
Grundstückgewinnsteuer;
.Daarbij hebben partijen vastgesteld wat de omvang was van de voorschotten die zij al van erflater hadden ontvangen, zo stellen de zoons. Voor wat betreft het voorschot van de dochter was vooral van belang hoe moest worden omgegaan met het
Erbvorbezug, de
Grundstückgewinnsteueren de CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen. Wat partijen volgens de zoons over deze drie onderwerpen hebben afgesproken, zal hierna vanaf 4.9, 4.14 en 4.22 worden weergegeven. Dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt, blijkt volgens hen vooral uit e-mails die [eiser sub 3] en de notaris hebben gestuurd. Zo stuurde [eiser sub 3] op 1 november 2016 een e-mail waarin, voor zover van belang, staat:
Bijgaand de definitieve boedelbeschrijving incl. de gisteren afgesproken correcties. (…)”
(…) In het kader van de getroffen schikking zijn deze verklaringen(over schenkingen die erflater had gedaan, toevoeging rechtbank)
niet juist. Immers:
Wij hebben vorige week maandag afgesproken dat de aangifte erfbelasting met inachtneming van de (kleine) wijzigingen die nog moesten worden verwerkt, akkoord was. Wij zouden de aangepaste aangifte toezenden, waarna ieder per omgaande zou reageren, zodat de aangifte uiterlijk eind vorige week ingediend zou kunnen worden. Over de redenen daarvan hebben wij gesproken. De wijzigingen zijn volgens ons conform hetgeen is afgesproken.
Erbvorbezug, de
Grundstückgewinnsteueren de CHF 50.000 die zij in 2010 heeft ontvangen, een geschil is over het vruchtgebruikvermogen. Op dit vermogen had de aangifte geen betrekking. Zij heeft in dit verband gewezen op een e-mail van de notaris van 8 november 2016, waarin hij schrijft:
Erbvorbezug(zie hierna vanaf 4.9) en de
Grundstückgewinnsteuer(zie hierna vanaf 4.14)
.
Het Erbvorbezug
Erbvorbezugdat de dochter heeft ontvangen (zie 3.6) moet volgens de zoons worden gezien als een schenking die is gedaan onder de verplichting tot inbreng in de nalatenschap van erflater. De notaris schreef hierover namelijk op 22 september 2016 in een brief aan partijen:
Erbvorbezugals een schenking met de verplichting tot inbreng moet worden gezien, moet de dochter volgens hen op grond van de wet vanaf de overlijdensdatum van erflater tot het moment dat zijn nalatenschap is verdeeld 6% rente over dit bedrag betalen. Daarnaast moet voor de waardering van het
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 worden gebruikt. Dit is namelijk de datum waarop [eiser sub 1] van erflater CHF 200.000 ontving. De zoons stellen dat partijen dit in het najaar van 2016 ook hebben afgesproken. Als dit niet komt vast te staan, moet volgens de zoons worden uitgegaan van de wisselkoers per overlijdensdatum van erflater. Het
Erbvorbezugmoet dan namelijk worden gezien als een voorschot van erflater aan de dochter.
Erbvorbezugeen voorschot op de erfenis is en dus geen schenking. Volgens haar rekende erflater nooit rente over de voorschotten die hij betaalde. Zij heeft er daarnaast op gewezen dat als het bedrag wel geschonken zou zijn, zij deze schenking op grond van het testament niet zou hoeven in te brengen en dat zij daarover dan ook geen rente verschuldigd zou zijn. Dit wordt volgens haar ondersteund door een e-mail van de notaris van 18 oktober 2016, waarin hij zijn eerdere bericht van 22 september 2016 (zie 4.9) nuanceert. Hij schrijft hierin dat de rente van 6% alleen geldt voor giften die onder de verplichting tot inbreng zijn gedaan. Volgens de dochter moet voor de waardering van het
Erbvorbezugdaarnaast worden uitgegaan van de wisselkoers op het moment dat zij het
Erbvorbezugkreeg, dus per 3 december 2007.
Erbvorbezugafspraken zijn gemaakt, moeten bewijzen. Als na bewijslevering komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank daar rekening mee houden bij het vaststellen van de omvang van het voorschot van de dochter.
Erbvorbezugals een schenking of als een voorschot moet worden beschouwd, kan in het midden blijven. Vast staat namelijk dat de dochter het bedrag op 3 december 2007 (indirect) heeft ontvangen. Dat betekent dat moet worden gerekend met de wisselkoers op die datum. Dat de dochter, zoals de zoons stellen, het voorschot dat erflater eerder aan [eiser sub 1] had verstrekt “overnam”, maakt dat niet anders. Waarom moet worden uitgegaan van de wisselkoers op de datum van overlijden van erflater, kan de rechtbank ook niet volgen. Daarnaast zal over het bedrag geen rente worden berekend. Als het
Erbvorbezugals een schenking zou moeten worden aangemerkt, geldt namelijk dat erflater in zijn testament heeft bepaald dat giften niet hoeven te worden ingebracht. Zoals de notaris in zijn e-mail van 18 oktober 2016 heeft geschreven, is de rentebepaling van het door hem genoemde wetsartikel dan niet van toepassing. Als het
Erbvorbezugals een voorschot zou moeten worden gezien, geldt dat hierover alleen rente verschuldigd zou zijn als erflater dit met de dochter zou hebben afgesproken. Dat dat zo is, hebben de zoons niet gesteld. Integendeel: volgens hen rekende erflater nooit rente over voorschotten die hij aan partijen betaalde. Zij hebben in dit verband gewezen op een verklaring van erflater van januari 2015 waaruit dit blijkt.
De Grundstückgewinnsteuer
Grundstückgewinnsteuer) van CHF 123.000 in mindering gebracht (zie 3.6). Volgens de zoons heeft erflater op 8 december 2012 in een schriftelijke verklaring bepaald dat hij dit wilde corrigeren. In die verklaring staat dat de contante waarde van de belastinglatentie omgerekend € 38.683,50 was. Vervolgens heeft erflater het voorschot van de dochter met 3/4e van dit bedrag (afgerond € 29.010) verhoogd en de voorschotten van elk van de zoons met 1/4e van dit bedrag verlaagd. De zoons stellen dat erflater dit heeft gedaan omdat hij wilde dat het belastingvoordeel over partijen werd verdeeld. Daarnaast is volgens de zoons van belang dat de dochter de belasting bij een overdracht van het chalet uiteindelijk niet zal hoeven te betalen, omdat zij al meer dan zeven jaar eigenaar is van het chalet. Over de aanpassing van het voorschot van de dochter in verband met deze belastinglatentie hebben partijen volgens de zoons in de periode augustus tot en met november 2016 ook afspraken gemaakt. Zij hebben toen afgesproken dat de eerdere verhoging door erflater van het voorschot van de dochter gedeeltelijk ongedaan zou worden gemaakt. Daarom is vervolgens op het voorschot van de dochter (zoals erflater dit had berekend) € 14.505 in mindering gebracht. Als de afspraken uit 2016 niet gelden, moet volgens de zoons deze vermindering van het voorschot van de dochter met € 14.505 ook worden teruggedraaid.
Grundstückgewinnsteuerafspraken zijn gemaakt, moeten bewijzen. Als na bewijslevering komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank daar rekening mee houden bij het vaststellen van de omvang van het voorschot van de dochter.
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 wordt gebruikt;
Erbvorbezugverschuldigd is; en
Grundstückgewinnsteuer), en dat deze verhoging zou worden verminderd met € 14.505.
De CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen
(…) Uit de afspraken die vorige week maandag werden gemaakt, vloeit voort dat de schenking aan [gedaagde] van CHF 50.000 wordt erkend. (…)”
Erbvorbezugof de
Grundstückgewinnsteuerook afspraken hebben gemaakt, staat hier los van. Dat is, zoals vermeld, nog niet duidelijk en zal na bewijslevering moeten blijken.
De vraag of de dochter in 2000 een voorschot van CHF 75.000 heeft ontvangen
Hierbij mijn voorlopige conclusie t.a.v. de door mij ontvangen bijlagen van UBS met bovengenoemd rekeningnummer.
pogingom dit te doen. Als de dochter in haar poging om geld te onttrekken al zou zijn geslaagd, zou dit bovendien slechts tot gevolg kunnen hebben gehad dat zij haar aandeel in de onttrokken bedragen (de vordering van de nalatenschap op haarzelf) zou hebben verbeurd. Dat de dochter in 2000 een voorschot van erflater heeft ontvangen, is daarnaast niet komen vast te staan (zie 4.26). Alleen daarom al kan geen sprake zijn van het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden daarvan in de zin van het hiervoor genoemde wetsartikel.
Drittpfand) teniet ging. Hierdoor is een bedrag van CHF 300.000 op een van de bankrekeningen van erflater lang geblokkeerd geweest, waardoor niemand daarover kon beschikken. De dochter blijft daarnaast maar vragen om administratieve stukken waardoor de verdeling niet kan worden afgerond. Tot slot hebben de zoons onnodige kosten moeten maken voor de vertaling van de dagvaarding in het Duits, terwijl de dochter domicilie bij haar advocaat had kunnen kiezen en Nederlands haar moedertaal is. Door dit onrechtmatige handelen van de dochter hebben de zoons schade geleden. Zij hebben in hun processtukken uiteengezet waaruit deze schade volgens hen bestaat. Het gaat daarbij deels over door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten (zie 4.28).
Drittpfand) komt daar nog bij dat de dochter heeft aangevoerd dat zij voor de aflossing van het krediet geld nodig had. Over dit geld kon zij echter pas beschikken als het saldo van de bankrekeningen zou worden verdeeld. Er was dus sprake van een patstelling, want over deze verdeling zijn partijen het immers niet eens. Vast staat dat de dochter het krediet uiteindelijk heeft afgelost nadat de echtelijke woning was verkocht. De bank heeft het saldo dat vanwege de borgtocht was geblokkeerd, toen vrijgegeven.
5.De beslissing
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 wordt gebruikt;
Erbvorbezugverschuldigd is; en
Grundstückgewinnsteuer), en dat deze verhoging zou worden verminderd met € 14.505.
29 mei 2024voor uitlating door de zoons of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2024 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
voor recht te verklaren althans te bepalen en vast te stellen:
de dochter veroordeelt:
1.Het akteverzoek
2.De vorderingen van de zoons
Ten aanzien van de roerende zaken