ECLI:NL:RBMNE:2024:2566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/16/531280 / HA ZA 21-794
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broers en zus over verdeling van nalatenschap en voorschotten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024, zijn de partijen broers en een zus die gezamenlijk de kinderen zijn van de overleden erflaatster en erflater. De broers, aangeduid als eisers, vorderen een verdeling van de nalatenschap, die onder andere bestaat uit roerende zaken en banktegoeden, en stellen dat de zus, aangeduid als gedaagde, haar aandeel in de gezamenlijke banktegoeden heeft verbeurd. De broers beweren dat de zus onrechtmatig heeft gehandeld door te proberen geld van een bankrekening van de erflater te onttrekken en dat zij niet heeft meegewerkt aan de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft de broers een bewijsopdracht gegeven om aan te tonen dat er afspraken zijn gemaakt over de voorschotten die de zus heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook beslist dat de vorderingen van de broers om verklaringen voor recht te verkrijgen over de gerechtigdheid tot de gemeenschappelijke goederen en de goedkeuring van de rekening en verantwoording van de executeur, worden afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de roerende zaken, maar dat deze niet meer ter discussie staan in het eindvonnis. De zaak is complex door de verschillende vorderingen en de bewijslevering die nog moet plaatsvinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bureau Erfrecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/531280 / HA ZA 21-794
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (Portugal),
hierna: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna: [eiser sub 2] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna: [eiser sub 3] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
[eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hierna samen: de zoons,
advocaat mr. J.G.M. Roijers (procesadvocaat) en R. Wijn te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 4] (Zwitserland),
hierna: de dochter,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. K.A. Boshouwers te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte houdende overlegging producties met producties 1 t/m 143;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 144 t/m 157;
  • de akte tot het in geding brengen van producties 7 t/m 20 van de dochter;
  • de akte overlegging producties 158 t/m 165 en vermeerdering van eis van de zoons;
  • de akte overlegging producties 166 t/m 177.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024, waarbij partijen met hun advocaten zijn verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen om aanhouding verzocht om te kijken of zij tot overeenstemming konden komen. Vervolgens hebben partijen de rechtbank op 21 februari 2024 verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting geschilpunten en beslissingen

2.1.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van verschillende roerende zaken en gerechtigd tot banktegoeden. Deze banktegoeden bedragen ongeveer € 630.000. Deze goederen hebben zij gekregen uit de nalatenschap van hun moeder en vader. Partijen willen dat deze goederen worden verdeeld en daarvoor hebben zij over en weer vorderingen ingesteld. Deze vorderingen zijn vermeld in de bijlage van dit vonnis. Hierin zijn ook de andere vorderingen van partijen weergegeven.
2.2.
Tijdens zijn leven heeft erflater aan partijen verschillende bedragen betaald. Hoewel partijen het erover eens zijn dat het hierbij om renteloze leningen ging, spreken zij over voorschotten. De rechtbank zal deze term daarom ook gebruiken. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de voorschotten die de dochter van erflater heeft ontvangen. Volgens de zoons hebben partijen hierover in 2016 afspraken gemaakt, wat de dochter betwist. De rechtbank zal de zoons een bewijsopdracht geven.
2.3.
Daarnaast heeft de dochter volgens de zoons geprobeerd om geld van een bankrekening van erflater te onttrekken en heeft zij verzwegen dat zij in 2000 een bedrag van erflater als voorschot heeft ontvangen. Volgens hen heeft zij daarom haar aandeel in het saldo van de nog te verdelen bankrekeningen verbeurd. Als dat niet wordt gevolgd, heeft de dochter volgens de zoons onrechtmatig gehandeld doordat zij niet heeft meegewerkt aan de verdeling. Ook dit betwist de dochter. De rechtbank geeft de dochter gelijk en zal de vorderingen die de zoons hierover hebben ingesteld, in het eindvonnis afwijzen.
2.4.
De zoons vorderen ook verschillende verklaringen voor recht over de gerechtigdheid van partijen tot de gemeenschappelijke goederen en over welke goederen dat zijn. De rechtbank zal deze vorderingen in het eindvonnis afwijzen omdat de zoons daarbij geen belang hebben. Ook vorderen de zoons een verklaring voor recht dat [eiser sub 3] als executeur rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat deze is goedgekeurd. Ook deze vordering zal in het eindvonnis worden afgewezen.
2.5.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt over de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken. De rechtbank gaat ervan uit dat zij deze afspraken nakomen en dat er over deze verdeling in het eindvonnis niet meer hoeft te worden beslist.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de kinderen van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) en de heer [erflater] (hierna: erflater).
3.2.
Erflaatster en erflater waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Op [datum] 1998 is dit huwelijk ontbonden door het overlijden van erflaatster.
3.3.
Op 20 november 1997 heeft erflaatster voor het laatst bij testament over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft zij bepaald dat partijen voor gelijke delen haar erfgenamen zijn en dat erflater het recht van vruchtgebruik met verteringsbevoegdheid over haar nalatenschap kreeg.
3.4.
Vervolgens hebben partijen en erflater bij notariële akte de gemeenschap van goederen tussen erflaatster en erflater en de nalatenschap van erflaatster verdeeld. Daarbij verkreeg erflater zijn eigen aandeel in de huwelijksgemeenschap. Van het andere gedeelte van de huwelijksgemeenschap verkreeg erflater het vruchtgebruik en verkregen partijen gezamenlijk de blote eigendom (hierna: het vruchtgebruikvermogen).
3.5.
Op 25 mei 2007 heeft erflater aan [eiser sub 1] CHF 200.000 als voorschot betaald.
3.6.
Tot het vruchtgebruikvermogen behoorden de echtelijke woning en een chalet in Zwitserland. Dit chalet heeft de dochter op 3 december 2007 toebedeeld gekregen. Zij heeft daarvoor CHF 1.080.000 (ongeveer € 680.000) betaald. Dit bedrag was lager dan de waarde van het chalet, omdat op deze waarde een belastinglatentie (ook wel:
Grundstückgewinnsteuer) in mindering is gebracht. Het bedrag dat de dochter heeft betaald, is vervolgens onder partijen (de blooteigenaren van het chalet) verdeeld. De dochter moest dus aan elk van de zoons 1/4e gedeelte van dit bedrag betalen. Op het bedrag dat de dochter aan [eiser sub 1] moest betalen is CHF 200.000 in mindering gebracht. Erflater en de dochter hebben op 3 december 2007 namelijk ook een Duitstalige overeenkomst gesloten waarin staat dat erflater CHF 200.000 aan de dochter als ‘
Erbvorbezug’ betaalt. Dit bedrag heeft erflater betaald door de vordering van CHF 200.000 die hij op [eiser sub 1] had door betaling van het voorschot (zoals vermeld in 2.2. werd betaling van een voorschot aangemerkt als een lening) op 25 mei 2007 aan de dochter over te dragen.
3.7.
In 2010 heeft de dochter CHF 50.000 van erflater ontvangen.
3.8.
Erflater is op [overlijdensdatum] 2015 overleden. Op 23 september 1999 heeft hij voor het laatst bij testament over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament zijn partijen voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd en heeft hij [eiser sub 3] tot executeur benoemd. Ook heeft hij bepaald dat zijn erfgenamen schenkingen die zij van hem hebben gekregen niet hoeven in te brengen bij de verdeling van zijn nalatenschap.
3.9.
De zoons hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en de dochter heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Vervolgens heeft [eiser sub 3] als executeur verklaard dat de goederen van de nalatenschap van erflater ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Gezien de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie zoveel mogelijk gezamenlijk worden beoordeeld.
Omvang van de voorschotten van partijen
4.2.
Partijen hebben allemaal voorschotten van erflater ontvangen. Daarnaast hebben de zoons na het overlijden van erflater voorschotten van de gezamenlijke bankrekeningen ontvangen. Bij de verdeling van de nalatenschap van erflater zullen deze voorschotten moeten worden verrekend met de erfdelen van partijen. Daarom is van belang dat vaststaat welk bedrag elke partij als voorschot heeft ontvangen. Eerst zal de rechtbank ingaan op de omvang van het voorschot van de dochter. In 4.28 zal worden ingegaan op de omvang van de voorschotten van de zoons.
Omvang van het voorschot van de dochter
4.3.
Partijen verschillen van mening over de omvang van het voorschot dat de dochter van erflater heeft ontvangen. Volgens de zoons heeft de dochter € 843.805 ontvangen, terwijl de dochter stelt dat zij € 710.332 heeft ontvangen. Het verschil tussen deze bedragen wordt verklaard door het feit dat partijen het niet eens zijn over hoe moet worden omgegaan met de volgende onderwerpen:
het
Erbvorbezug;
de
Grundstückgewinnsteuer;
de CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen;
de vraag of de dochter in 2000 een voorschot van CHF 75.000 heeft ontvangen.
De rechtbank zal vanaf 4.9 ingaan op deze onderwerpen. Eerst zal de rechtbank ingaan op de stelling van de zoons dat partijen in 2016 al afspraken hierover (en daarmee over de verdeling) hebben gemaakt.
Hebben partijen in 2016 afspraken gemaakt?
4.4.
Volgens de zoons hebben partijen in de periode augustus tot en met november 2016 bij de notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater (hierna: de notaris) afspraken gemaakt over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen
.Daarbij hebben partijen vastgesteld wat de omvang was van de voorschotten die zij al van erflater hadden ontvangen, zo stellen de zoons. Voor wat betreft het voorschot van de dochter was vooral van belang hoe moest worden omgegaan met het
Erbvorbezug, de
Grundstückgewinnsteueren de CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen. Wat partijen volgens de zoons over deze drie onderwerpen hebben afgesproken, zal hierna vanaf 4.9, 4.14 en 4.22 worden weergegeven. Dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt, blijkt volgens hen vooral uit e-mails die [eiser sub 3] en de notaris hebben gestuurd. Zo stuurde [eiser sub 3] op 1 november 2016 een e-mail waarin, voor zover van belang, staat:

Bijgaand de definitieve boedelbeschrijving incl. de gisteren afgesproken correcties. (…)
Vervolgens mailde de notaris op 3 november 2016 aan partijen:

(…) In het kader van de getroffen schikking zijn deze verklaringen(over schenkingen die erflater had gedaan, toevoeging rechtbank)
niet juist. Immers:
a. ter zake van de schenking door uw vader aan [gedaagde] van CHF 50.000 per 8 januari 2010 (die nu door ieder van u wordt erkend) moet nog aangifte schenkbelasting worden gedaan; en
b. ter zake van de afstanddoening van het vruchtgebruik van het chalet door uw vader moet eveneens nog aangifte schenkbelasting worden gedaan. (…)
En op 7 november 2016 stuurde de notaris een e-mail gericht aan de advocaat van de dochter:

Wij hebben vorige week maandag afgesproken dat de aangifte erfbelasting met inachtneming van de (kleine) wijzigingen die nog moesten worden verwerkt, akkoord was. Wij zouden de aangepaste aangifte toezenden, waarna ieder per omgaande zou reageren, zodat de aangifte uiterlijk eind vorige week ingediend zou kunnen worden. Over de redenen daarvan hebben wij gesproken. De wijzigingen zijn volgens ons conform hetgeen is afgesproken.
De aangifte is nog steeds niet ingediend doordat u/uw cliënte niet reageert. Tenzij ik voor morgenochtend 9.00 uur het akkoord van uw cliënte heb ontvangen, geef ik de aan ons kantoor verleende opdracht terug en zullen wij de Belastingdienst dienovereenkomstig berichten.
Dit doet niet af aan de duidelijke afspraken die vorige week maandag over de afwikkeling van de nalatenschap en het vruchtgebruikvermogen zijn gemaakt.
4.5.
De zoons hebben er daarnaast op gewezen dat de dochter uiteindelijk akkoord is gegaan met indiening van de aangifte erfbelasting, waarna deze aangifte op 10 november 2016 is ingediend. Ook hieruit blijkt volgens de zoons dat partijen afspraken over de omvang van de voorschotten en daarmee de verdeling hebben gemaakt.
4.6.
De dochter betwist dat partijen deze afspraken hebben gemaakt. Er hebben verschillende besprekingen plaatsgevonden, maar er is toen nooit een akkoord bereikt. Dat blijkt volgens haar wel uit het feit dat er nooit een afspraak op papier is gezet. [eiser sub 3] heeft na de besprekingen wel enkele keren een aangepaste boedelbeschrijving toegestuurd, maar met de inhoud ervan was de dochter het telkens niet eens. Dat geldt ook voor de door [eiser sub 3] zo genoemde “definitieve boedelbeschrijving” (zie 4.4).
4.7.
Uit het feit dat de dochter uiteindelijk heeft ingestemd met indiening van de aangifte erfbelasting, kan volgens haar niet iets anders worden afgeleid. Dit heeft zij alleen maar gedaan omdat de termijn waarbinnen de aangifte bij de belastingdienst moest worden ingediend afliep. De dochter wijst er daarnaast op dat het geschil over het
Erbvorbezug, de
Grundstückgewinnsteueren de CHF 50.000 die zij in 2010 heeft ontvangen, een geschil is over het vruchtgebruikvermogen. Op dit vermogen had de aangifte geen betrekking. Zij heeft in dit verband gewezen op een e-mail van de notaris van 8 november 2016, waarin hij schrijft:
“Voor alle duidelijkheid. Het gaat nu alleen om de verplichtingen jegens de Nederlandse Belastingdienst in verband met de erfbelasting. De enige wijziging die in de aangifte erfbelasting moest worden aangebracht, betrof de schenking aan [gedaagde] van ongeveer EUR 5.000. De andere wijzigingen die voortvloeien uit de bespreking betreffen het vruchtgebruikvermogen en zijn derhalve niet van belang voor de aangifte erfbelasting.”
4.8.
De rechtbank zal de zoons gezien de gemotiveerde betwisting door de dochter opdragen om te bewijzen dat partijen in de periode augustus tot en met november 2016 afspraken hebben gemaakt over het
Erbvorbezug(zie hierna vanaf 4.9) en de
Grundstückgewinnsteuer(zie hierna vanaf 4.14)
.
1.
Het Erbvorbezug
4.9.
Het
Erbvorbezugdat de dochter heeft ontvangen (zie 3.6) moet volgens de zoons worden gezien als een schenking die is gedaan onder de verplichting tot inbreng in de nalatenschap van erflater. De notaris schreef hierover namelijk op 22 september 2016 in een brief aan partijen:
“(…) Wij vertalen de term Erbvorbezug naar het Nederlandse recht als een schenking onder de verplichting tot inbreng in de nalatenschap, met andere woorden een schenking als voorschot op het erfdeel.
Voor de inbreng van giften in een nalatenschap geldt op grond van art. 4:233 lid 1 juncto art. 4:66 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek dat de gift dient te worden gewaardeerd naar het tijdstip van de prestatie en dat deze waarde wordt verhoogd met een rente van 6% per jaar, berekend over de periode vanaf de dag dat de nalatenschap is opengevallen tot de dag waarop deze wordt verdeeld. (…)”
4.10.
Volgens de zoons moet bij de inhoud van deze brief worden aangesloten. Omdat het
Erbvorbezugals een schenking met de verplichting tot inbreng moet worden gezien, moet de dochter volgens hen op grond van de wet vanaf de overlijdensdatum van erflater tot het moment dat zijn nalatenschap is verdeeld 6% rente over dit bedrag betalen. Daarnaast moet voor de waardering van het
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 worden gebruikt. Dit is namelijk de datum waarop [eiser sub 1] van erflater CHF 200.000 ontving. De zoons stellen dat partijen dit in het najaar van 2016 ook hebben afgesproken. Als dit niet komt vast te staan, moet volgens de zoons worden uitgegaan van de wisselkoers per overlijdensdatum van erflater. Het
Erbvorbezugmoet dan namelijk worden gezien als een voorschot van erflater aan de dochter.
4.11.
Zoals vermeld, betwist de dochter dat over dit onderwerp afspraken zijn gemaakt. Ook stelt zij dat het
Erbvorbezugeen voorschot op de erfenis is en dus geen schenking. Volgens haar rekende erflater nooit rente over de voorschotten die hij betaalde. Zij heeft er daarnaast op gewezen dat als het bedrag wel geschonken zou zijn, zij deze schenking op grond van het testament niet zou hoeven in te brengen en dat zij daarover dan ook geen rente verschuldigd zou zijn. Dit wordt volgens haar ondersteund door een e-mail van de notaris van 18 oktober 2016, waarin hij zijn eerdere bericht van 22 september 2016 (zie 4.9) nuanceert. Hij schrijft hierin dat de rente van 6% alleen geldt voor giften die onder de verplichting tot inbreng zijn gedaan. Volgens de dochter moet voor de waardering van het
Erbvorbezugdaarnaast worden uitgegaan van de wisselkoers op het moment dat zij het
Erbvorbezugkreeg, dus per 3 december 2007.
4.12.
De rechtbank heeft hiervoor in 4.8 al beslist dat de zoons hun stelling dat over het
Erbvorbezugafspraken zijn gemaakt, moeten bewijzen. Als na bewijslevering komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank daar rekening mee houden bij het vaststellen van de omvang van het voorschot van de dochter.
4.13.
Als na bewijslevering niet komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank voor de datum van de wisselkoers aansluiten bij het standpunt van de dochter. Of het
Erbvorbezugals een schenking of als een voorschot moet worden beschouwd, kan in het midden blijven. Vast staat namelijk dat de dochter het bedrag op 3 december 2007 (indirect) heeft ontvangen. Dat betekent dat moet worden gerekend met de wisselkoers op die datum. Dat de dochter, zoals de zoons stellen, het voorschot dat erflater eerder aan [eiser sub 1] had verstrekt “overnam”, maakt dat niet anders. Waarom moet worden uitgegaan van de wisselkoers op de datum van overlijden van erflater, kan de rechtbank ook niet volgen. Daarnaast zal over het bedrag geen rente worden berekend. Als het
Erbvorbezugals een schenking zou moeten worden aangemerkt, geldt namelijk dat erflater in zijn testament heeft bepaald dat giften niet hoeven te worden ingebracht. Zoals de notaris in zijn e-mail van 18 oktober 2016 heeft geschreven, is de rentebepaling van het door hem genoemde wetsartikel dan niet van toepassing. Als het
Erbvorbezugals een voorschot zou moeten worden gezien, geldt dat hierover alleen rente verschuldigd zou zijn als erflater dit met de dochter zou hebben afgesproken. Dat dat zo is, hebben de zoons niet gesteld. Integendeel: volgens hen rekende erflater nooit rente over voorschotten die hij aan partijen betaalde. Zij hebben in dit verband gewezen op een verklaring van erflater van januari 2015 waaruit dit blijkt.
2.
De Grundstückgewinnsteuer
4.14.
Op het bedrag dat de dochter voor het chalet heeft betaald, is een belastinglatentie (de
Grundstückgewinnsteuer) van CHF 123.000 in mindering gebracht (zie 3.6). Volgens de zoons heeft erflater op 8 december 2012 in een schriftelijke verklaring bepaald dat hij dit wilde corrigeren. In die verklaring staat dat de contante waarde van de belastinglatentie omgerekend € 38.683,50 was. Vervolgens heeft erflater het voorschot van de dochter met 3/4e van dit bedrag (afgerond € 29.010) verhoogd en de voorschotten van elk van de zoons met 1/4e van dit bedrag verlaagd. De zoons stellen dat erflater dit heeft gedaan omdat hij wilde dat het belastingvoordeel over partijen werd verdeeld. Daarnaast is volgens de zoons van belang dat de dochter de belasting bij een overdracht van het chalet uiteindelijk niet zal hoeven te betalen, omdat zij al meer dan zeven jaar eigenaar is van het chalet. Over de aanpassing van het voorschot van de dochter in verband met deze belastinglatentie hebben partijen volgens de zoons in de periode augustus tot en met november 2016 ook afspraken gemaakt. Zij hebben toen afgesproken dat de eerdere verhoging door erflater van het voorschot van de dochter gedeeltelijk ongedaan zou worden gemaakt. Daarom is vervolgens op het voorschot van de dochter (zoals erflater dit had berekend) € 14.505 in mindering gebracht. Als de afspraken uit 2016 niet gelden, moet volgens de zoons deze vermindering van het voorschot van de dochter met € 14.505 ook worden teruggedraaid.
4.15.
De dochter betwist dat partijen deze afspraak hebben gemaakt. Volgens haar moet haar voorschot worden verminderd met € 29.010, dus met het bedrag waarmee erflater in 2012 haar voorschot in verband met de belastinglatentie heeft verhoogd. De verklaring van erflater kan volgens haar geen gevolg hebben omdat erflater niet eenzijdig de afspraken uit de leveringsakte van het chalet kon wijzigen. Bij de overdracht van het chalet hadden erflater en zij namelijk afgesproken dat zij de verplichting om de belastinglatentie te betalen overnam, omdat erflater deze zelf niet wilde voldoen. De dochter moet deze belasting alsnog betalen op het moment dat zij het chalet verkoopt. Het is volgens haar niet juist dat zij dat niet langer hoeft te doen als zij het chalet meer dan zeven jaar in eigendom heeft gehad.
4.16.
De rechtbank heeft hiervoor in 4.8 al beslist dat de zoons hun stelling dat over de
Grundstückgewinnsteuerafspraken zijn gemaakt, moeten bewijzen. Als na bewijslevering komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank daar rekening mee houden bij het vaststellen van de omvang van het voorschot van de dochter.
4.17.
Als na bewijslevering niet komt vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, zal de rechtbank het standpunt van de dochter volgen. De dochter heeft bij de overdracht van het chalet kennelijk met erflater afgesproken dat de koopprijs met de belastinglatentie zou worden verminderd. Dat erflater een paar jaar later zelf heeft besloten om het saldo van het voorschot van de dochter te verhogen, kan aan het bestaan van deze afspraak niets veranderen. Of de dochter de belasting bij overdracht van het chalet zal moeten voldoen, is niet relevant. Ook als dat niet zo is, valt namelijk niet in te zien waarom dit “voordeel” tussen partijen zou moeten worden verdeeld, in die zin dat dit voordeel dan als een voorschot aan de dochter zou moeten worden beschouwd. De zoons hebben niet gesteld dat erflater en de dochter hierover een afspraak hebben gemaakt en zij hebben voor deze stelling ook geen andere grondslag genoemd. Dit betekent dat de rechtbank bij de vaststelling van het voorschot dat de dochter heeft ontvangen geen rekening zal houden met het bedrag van € 29.010.
Bewijslevering
4.18.
De rechtbank zal de zoons opdragen te bewijzen dat partijen in de periode augustus tot en met november 2016 hebben afgesproken dat:
(1) voor het
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 wordt gebruikt;
(2) de dochter vanaf 15 augustus 2015 6% rente over het
Erbvorbezugverschuldigd is; en
(3) partijen conform de verklaring van erflater zouden uitgaan van de verhoging van het voorschot van de dochter met € 29.010 in verband met de belastinglatentie (
Grundstückgewinnsteuer), en dat deze verhoging zou worden verminderd met € 14.505.
4.19.
Als de zoons het bewijs door middel van getuigen willen leveren, geldt het volgende.
4.20.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.21.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
3.
De CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen
4.22.
De zoons stellen dat partijen in 2016 ook hebben afgesproken dat de CHF 50.000 die de dochter in 2010 heeft ontvangen een schenking is. Als de afspraken uit 2016 niet meer gelden, dan moet dit bedrag volgens hen worden opgeteld bij haar voorschot. De dochter stelt dat de zoons hebben erkend dat erflater aan haar een schenking heeft gedaan. Dit blijkt volgens haar uit de e-mail van de notaris van 3 november 2016 (zie 4.4) en uit een e-mail van de notaris van 8 november 2016 waarin, voor zover van belang, staat:

(…) Uit de afspraken die vorige week maandag werden gemaakt, vloeit voort dat de schenking aan [gedaagde] van CHF 50.000 wordt erkend. (…)
4.23.
De zoons hebben onvoldoende weersproken dat zij hebben erkend dat dit bedrag aan de dochter is geschonken. Volgens hen heeft de notaris in zijn e-mail alleen maar geprobeerd om partijen tot elkaar te brengen zodat de belastingaangifte kon worden ingediend. Dat blijkt echter niet uit de tekst van deze e-mail. Bovendien is deze stelling van de zoons in strijd met hun stelling dat partijen bij de notaris definitieve afspraken hebben gemaakt over de hoogte van de voorschotten die zij hadden ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bedrag aan de dochter is geschonken. Dit betekent dat de rechtbank dit bedrag niet zal optellen bij haar voorschot. Of partijen over het
Erbvorbezugof de
Grundstückgewinnsteuerook afspraken hebben gemaakt, staat hier los van. Dat is, zoals vermeld, nog niet duidelijk en zal na bewijslevering moeten blijken.
4.
De vraag of de dochter in 2000 een voorschot van CHF 75.000 heeft ontvangen
4.24.
De zoons stellen dat de dochter in juni 2000 een voorschot van CHF 75.000 van erflater heeft ontvangen. De notaris van erflater heeft namelijk in 1999 een brief aan de dochter gestuurd waarin staat dat zij in 2000 en 2001 van erflater een voorschot van NLG 100.000 (omgerekend CHF 75.000) zou krijgen. Uit bankafschriften van een Zwitserse bankrekening van erflater blijkt dat in 2000 CHF 75.000 is overgeschreven naar een andere Zwitserse bankrekening. De zoons weten niet van wie deze rekening is, maar volgens hen had de dochter in 2000 wel één of meer Zwitserse bankrekeningen. Zij gaan er daarom van uit dat dit de eerste voorschotbetaling aan de dochter is geweest. Dit bedrag moet daarom bij het voorschot van de dochter worden opgeteld, zo menen zij.
4.25.
De dochter betwist dat zij in juni 2000 een voorschot van CHF 75.000 heeft ontvangen. De voorschotten waarover de notaris in 1999 schreef, heeft zij wel ontvangen, maar pas in 2003 en in 2006. Bij deze overboekingen in 2003 en 2006 stond ook de omschrijving “voorschot erfenis”. Bovendien heeft de boekhouder van erflater op 13 februari 2015 een e-mail gestuurd aan partijen waarin over de overboeking van CHF 75.000 staat:

Hierbij mijn voorlopige conclusie t.a.v. de door mij ontvangen bijlagen van UBS met bovengenoemd rekeningnummer.
De meeste opgenomen bedragen zijn gedaan in de jaren 1999 t/m 2003. Ongeveer CHF 200.000,-. Naar ik meen zijn dat ook de jaren dat je vader regelmatig nog in Zwitserland verbleef.
Er zijn twee opdrachten verstrekt van CHF 5.000,- naar rekening 93011646.
Een bedrag van CHF 75.000,- heeft hij zelf opgenomen omdat daarbij expliciet zijn nummer staat genoteerd.
4.26.
Op de zoons rust de bewijslast van hun stelling dat de dochter in juni 2000 CHF 75.000 heeft ontvangen. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen. Zij hebben hun stelling namelijk onvoldoende onderbouwd. Uit de brief van de notaris uit 1999 volgt inderdaad dat erflater in 2000 en 2001 een voorschot aan de dochter zou betalen, maar de dochter heeft gemotiveerd gesteld dat zij deze voorschotten pas in 2003 en 2006 heeft ontvangen. Dat erflater toen bedragen aan haar heeft overgemaakt, hebben de zoons niet weersproken. Zij hebben wél aangevoerd dat later is gebleken dat de (hiervoor weergegeven) voorlopige conclusie van de boekhouder onjuist was, maar zij hebben dit onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij weliswaar verklaard dat het bedrag is overgemaakt naar een rekening die niet van erflater was, maar waaruit dit blijkt, hebben zij niet duidelijk gemaakt. Zij hebben ook geen verklaring van de boekhouder overgelegd waarin hij van zijn voorlopige conclusie is teruggekomen. De rechtbank zal bij het bepalen van de omvang van het voorschot van de dochter daarom geen rekening houden met dit bedrag.
Omvang van het voorschot van de dochter
4.27.
Gelet op de bewijsopdracht (zie 4.18) zal de omvang van het voorschot van de dochter pas in het eindvonnis worden vastgesteld.
Omvang van de voorschotten van de zoons
4.28.
De omvang van de voorschotten van de zoons zal ook pas in het eindvonnis worden vastgesteld. Daarbij zal de rechtbank er rekening mee houden dat partijen het er tijdens de mondelinge behandeling over eens waren dat de gerechtelijke en de buitengerechtelijke kosten (in totaal € 131.745,58) die van de ervenrekeningen zijn betaald volledig voor rekening van de zoons komen. De zoons hebben een deel van deze kosten als schadevergoeding gevorderd (zie hierna in 4.32).
Onderscheid voorschotten uit vruchtgebruikvermogen en nalatenschap
4.29.
Partijen maken in hun vorderingen onderscheid tussen voorschotten uit het vruchtgebruikvermogen en uit de nalatenschap van erflater. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen echter verklaard dat dit onderscheid bij de verdeling niet relevant is omdat partijen allemaal op dezelfde wijze gerechtigd zijn tot het vruchtgebruikvermogen en de nalatenschap van erflater. Voor zover dat toch anders zal blijken te zijn, zal de rechtbank in het eindvonnis ingaan op de vraag uit welk vermogen een voorschot is voldaan.
Heeft de dochter haar aandeel verbeurd?
4.30.
Volgens de zoons heeft de dochter haar aandeel verbeurd in het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen dat nog niet is verdeeld. Zij vorderen in dit verband een verklaring van recht. Zij stellen dat de dochter tijdens het leven van erflater twee keer heeft geprobeerd om een bedrag van CHF 300.000 aan een bankrekening van erflater te onttrekken. Ook heeft de dochter volgens hen opzettelijk verzwegen dat zij in 2000 een voorschot van CHF 75.000 (zie 4.24 en verder) van erflater heeft ontvangen. De dochter betwist dat zij heeft geprobeerd om geld van een bankrekening van erflater te onttrekken en dat zij in 2000 een voorschot van CHF 75.000 heeft ontvangen (zie 4.25).
4.31.
De rechtbank zal de vordering die de zoons in dit verband hebben ingesteld (vordering I. h) en i) (althans het gedeelte dat ziet op het alleen aan de zoons toedelen van de banktegoeden) in conventie), in het eindvonnis afwijzen. Los van de vraag of de dochter daadwerkelijk heeft geprobeerd om geld van een bankrekening van erflater te onttrekken, wordt namelijk niet voldaan aan de wettelijke criteria. Op grond van de wet (artikel 3:194 lid 2 BW) verbeurt een deelgenoot zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed als hij dit goed opzettelijk verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt. Het gaat hier dus niet om een
pogingom dit te doen. Als de dochter in haar poging om geld te onttrekken al zou zijn geslaagd, zou dit bovendien slechts tot gevolg kunnen hebben gehad dat zij haar aandeel in de onttrokken bedragen (de vordering van de nalatenschap op haarzelf) zou hebben verbeurd. Dat de dochter in 2000 een voorschot van erflater heeft ontvangen, is daarnaast niet komen vast te staan (zie 4.26). Alleen daarom al kan geen sprake zijn van het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden daarvan in de zin van het hiervoor genoemde wetsartikel.
Heeft de dochter onrechtmatig gehandeld?
4.32.
De zoons stellen subsidiair dat de dochter onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij zich niet heeft gedragen zoals van een redelijk deelgenoot mag worden verwacht. Volgens hen was sprake van moeizaam contact met de dochter, aanvaarde ze de nalatenschap van erflater pas laat en weigerde ze om volmachten aan [eiser sub 3] te verlenen. Daarnaast werkte zij niet mee aan de verkoop en aan de levering van de echtelijke woning en aan de verdeling van de roerende zaken die zich in deze woning bevonden. Ook hebben partijen pas na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn aangifte erfbelasting kunnen doen, omdat de dochter niet of pas laat reageerde. Zij heeft ook een paar jaar lang geweigerd om ervoor te zorgen dat een borgtocht van erflater, die hij in verband met een door een bank aan de dochter verstrekt krediet was aangegaan, (het zogeheten
Drittpfand) teniet ging. Hierdoor is een bedrag van CHF 300.000 op een van de bankrekeningen van erflater lang geblokkeerd geweest, waardoor niemand daarover kon beschikken. De dochter blijft daarnaast maar vragen om administratieve stukken waardoor de verdeling niet kan worden afgerond. Tot slot hebben de zoons onnodige kosten moeten maken voor de vertaling van de dagvaarding in het Duits, terwijl de dochter domicilie bij haar advocaat had kunnen kiezen en Nederlands haar moedertaal is. Door dit onrechtmatige handelen van de dochter hebben de zoons schade geleden. Zij hebben in hun processtukken uiteengezet waaruit deze schade volgens hen bestaat. Het gaat daarbij deels over door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten (zie 4.28).
4.33.
De dochter betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank is dat met haar eens. Partijen hebben een geschil over de verdeling van het vruchtgebruikvermogen en van de nalatenschap van erflater. Om te kunnen concluderen dat een deelgenoot in het geval van een verdeling onrechtmatig handelt, moet vaststaan dat deze deelgenoot inbreuk heeft gemaakt op een recht of iets heeft gedaan of nagelaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW). Dat staat niet snel vast; partijen zijn het in een verdeling immers regelmatig niet met elkaar eens. Deelgenoten kunnen een handelen (of een nalaten) van een andere deelgenoot dan als obstructief (of zoals de zoons hier zeggen: als een “niet-meewerken”) ervaren. Dat maakt deze handelingen of dit nalaten echter nog niet onrechtmatig, zelfs niet als deze handelingen in samenhang worden gezien. Dat is ook hier niet het geval. Voor wat betreft de weigering om mee te werken aan het laten vrijvallen van de borgstelling (het eerder genoemde
Drittpfand) komt daar nog bij dat de dochter heeft aangevoerd dat zij voor de aflossing van het krediet geld nodig had. Over dit geld kon zij echter pas beschikken als het saldo van de bankrekeningen zou worden verdeeld. Er was dus sprake van een patstelling, want over deze verdeling zijn partijen het immers niet eens. Vast staat dat de dochter het krediet uiteindelijk heeft afgelost nadat de echtelijke woning was verkocht. De bank heeft het saldo dat vanwege de borgtocht was geblokkeerd, toen vrijgegeven.
4.34.
Gezien het voorgaande zal de vordering om voor recht te verklaren dat de dochter onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de door de zoons gestelde schade moet vergoeden, in het eindvonnis worden afgewezen. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende vorderingen (vorderingen I. k en l en II. n in conventie).
Heeft [eiser sub 3] rekening en verantwoording afgelegd en is deze goedgekeurd?
4.35.
De zoons vorderen een verklaring voor recht dat [eiser sub 3] als executeur van de nalatenschap van erflater rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat deze is goedgekeurd. Volgens de dochter heeft [eiser sub 3] geen rekening en verantwoording afgelegd en kan dat ook niet omdat hij zijn taak als executeur nog niet heeft afgerond. Daarnaast is volgens de dochter niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd om over deze vordering te beslissen.
4.36.
Hoewel de kantonrechter inderdaad bevoegd is om over deze vordering te beslissen, zal de rechtbank uit proceseconomisch oogpunt ook over deze vordering beslissen. Deze vordering zal in het eindvonnis worden afgewezen. Dat [eiser sub 3] nog geen rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat hij zijn taak nog niet heeft afgerond, hebben de zoons namelijk niet weersproken.
Verdeling inboedel
4.37.
Partijen vorderen verdeling van de gezamenlijke roerende zaken. Dat zijn: inboedelgoederen, het zilverwerk en de sieraden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen over de verdeling van deze goederen de volgende afspraken gemaakt. Partijen zullen gezamenlijk een notaris verbonden aan het kantoor [kantoor] in Utrecht verzoeken om de wijze van verdeling te bepalen en om de goederen vervolgens ook te gaan verdelen. De dochter krijgt daarbij in ieder geval het tafelzilver van vHC en het Chinese kastje tegen inbreng van de waarde die volgt uit het taxatierapport van Veilinghuis [veilinghuis] . Deze verdeling moet uiterlijk binnen drie maanden zijn afgerond. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen daarmee drie maanden na de zitting bedoelden, dus dat deze verdeling voordat het eindvonnis wordt gewezen is afgerond.
Overige verklaringen voor recht
4.38.
De zoons vorderen daarnaast verschillende verklaringen voor recht. Ten eerste vorderen zij dat voor recht wordt verklaard dat partijen door het openvallen van de nalatenschappen van erflaatster en erflater gezamenlijk eigenaar zijn geworden van goederen (bedoeld zal zijn: de goederen van erflaatster en erflater). Ten tweede vorderen zij een verklaring voor recht dat partijen bij de verdeling van de gemeenschappelijke goederen in beginsel allemaal recht hebben op 25/100e gedeelte van (de waarde van) die goederen. Tot slot vorderen zij dat voor recht wordt verklaard wat de nog te verdelen gemeenschappelijke goederen zijn. Zoals de dochter terecht heeft opgemerkt, hebben de zoons geen belang bij deze verklaringen voor recht. Partijen zijn het namelijk eens over de rechtsverhouding die tussen hen geldt en over welke gemeenschappelijke goederen nog moeten worden verdeeld. De rechtbank zal deze vorderingen daarom in het eindvonnis afwijzen.
Akteverzoeken van de dochter
4.39.
De dochter heeft in haar conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie de zoons verzocht om bepaalde stukken in het geding te brengen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat de ontvangen stukken volstaan, daarom zal de rechtbank hier verder niet op ingaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt de zoons op te bewijzen dat partijen in de periode augustus tot en met november 2016 hebben afgesproken dat:
(1) voor het
Erbvorbezugde wisselkoers per 25 mei 2007 wordt gebruikt;
(2) de dochter vanaf 15 augustus 2015 6% rente over het
Erbvorbezugverschuldigd is; en
(3) partijen conform de verklaring van erflater zouden uitgaan van de verhoging van het voorschot van de dochter met € 29.010 in verband met de belastinglatentie (
Grundstückgewinnsteuer), en dat deze verhoging zou worden verminderd met € 14.505.
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 mei 2024voor uitlating door de zoons of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat de zoons, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
5.4.
bepaalt dat de zoons, indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2024 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. A.F. Hermans in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1;
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans, mr. R.W.J. van Veen en mr. P.J. Elferink en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
Bijlage: vorderingen van partijen
in conventie
De zoons vorderen, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
voor recht te verklaren althans te bepalen en vast te stellen:
dat de zoons en de dochter wegens het openvallen van de nalatenschappen van hun overleden ouders gezamenlijk eigenaar zijn geworden van goederen, één en ander met ingang van het overlijden van hun ouders;
dat de zoons en de dochter bij verdeling van de gemeenschappelijke goederen in beginsel recht hebben op 25/100e gedeelte van (de waarde van) de gemeenschappelijke goederen;
dat [eiser sub 1] in geld een voorschot op zijn aandeel in de te verdelen gemeenschappelijke goederen heeft ontvangen van, te rekenen tot en met 31 december 2023, per saldo EUR 886.426;
at de dochter in geld een voorschot op haar aandeel in de te verdelen gemeenschappelijke goederen heeft ontvangen van, te rekenen tot en met 31 december 2023, per saldo EUR 843.805;
dat [eiser sub 2] in geld een voorschot op zijn aandeel in de te verdelen gemeenschappelijke goederen heeft ontvangen van, te rekenen tot en met 31 december 2023, per saldo EUR 842.951;
dat [eiser sub 3] in geld een voorschot op zijn aandeel in de te verdelen gemeenschappelijke goederen heeft ontvangen van, te rekenen tot en met 31 december 2023, per saldo EUR 744.668;
dat de thans nog te verdelen gemeenschappelijke goederen, afgezien van de partijen bekende inboedelzaken, sieraden en zilverwerk, bestaan uit geldvorderingen op USB Bank Switzerland AG, ABN AMRO Bank N.V. en ING Bank N.V. c.q. gelden die deze drie banken onder zich houden;
dat de dochter haar aandeel in deze nog te verdelen gemeenschappelijke geldvorderingen c.q. gelden die zich onder de banken bevinden verbeurt;
dat de nog te verdelen gemeenschappelijke geldvorderingen c.q. gelden die de banken ten behoeve c.q. ten name van partijen (gezamenlijk) onder zich houden uitsluitend aan de zoons toekomen en deze gelden onder hen (behoren te) worden verdeeld op een wijze dat ieder van hen, rekening houdende met het door elk van hen ontvangen voorschot, per saldo een gelijk bedrag krijgt;
althans
dat, indien de rechtbank de vordering van de zoons tot verbeurdverklaring afwijst, de nog te verdelen gemeenschappelijke geldvorderingen c.q. gelden die de banken ten behoeve c.q. ten name van partijen (gezamenlijk) onder zich houden aan partijen toekomen en deze gelden onder hen (behoren te) worden verdeeld op een wijze dat ieder van hen, rekening houdende met het door elk van hen ontvangen voorschot, per saldo een gelijk bedrag krijgt;
dat de dochter onrechtmatig jegens de zoons heeft gehandeld en dat zij daarom aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
dat deze schade berekend tot en met 31 december 2023 EUR 99.398,98 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, bedraagt en dit (schade)bedrag in gelijke mate onder de zoons behoort te worden verdeeld;
dat, indien en voor zover de rechtbank de vordering van de zoons tot verbeurdverklaring afwijst, de schade waarvoor de dochter aansprakelijk is rechtstreeks in mindering komt op het aandeel dat de dochter van de gemeenschappelijke gelden toekomt, alsmede dat het (schade)bedrag in gelijke mate aan de zoons toekomt, althans in gelijke mate aan ieders aandeel wordt toegevoegd;
dat [eiser sub 3] als executeur van de nalatenschap van erflater rekening en verantwoording van zijn beheer heeft afgelegd en deze is goedgekeurd;
II.
de dochter veroordeelt:
tot betaling aan de zoons gezamenlijk van EUR 99.398,98 + p.m., te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, alsmede
tot (medewerking aan) verdeling van de gemeenschappelijke inboedelzaken, sieraden en zilverwerk, één en ander ten overstaan van notaris mr. [notaris] Notarissen te Utrecht, althans een (andere) door de rechtbank aan te wijzen notaris, op een nader in overleg tussen partijen te bepalen wijze, één en ander op kosten van de dochter en met benoeming van een onzijdig persoon in de zin van artikel 3:181 BW om de dochter, voor zover zij onwillig is of blijft, te vertegenwoordigen bij de werkzaamheden tot verdeling van de gemeenschappelijke zaken, waarbij ook deze kosten voor rekening en risico van de dochter komen, alsmede
tot betaling aan de zoons gezamenlijk van de kosten van het geding, waaronder begrepen het griffierecht dat de zoons verschuldigd zijn geworden wegens het aanbrengen van deze zaak, de kosten van betekening, het salaris van de advocaat van de zoons, de nakosten alsmede de wettelijke rente daarover.
in reconventie
De dochter vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1.Het akteverzoek

1.1
Akte van hetgeen waarvan zij in deze conclusie akte verzoekt meer in het bijzonder van:
a. Het door de zoons in het geding brengen van de bankafschriften van de verschillende bank- en effectenrekeningen van erflater vanaf het moment van overlijden van erflater tot de datum van de te bepalen mondelinge behandeling;
b. Het geven van inzicht in de aanwezigheid van de roerende zaken in de boedel zoals die zijn vermeld in de email van de dochter van 24 mei 2019.

2.De vorderingen van de zoons

2.1
De vorderingen van de zoons af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de verdeling van de nalatenschap van erflater en het vruchtgebruikvermogen vast te stellen op de door de dochter in deze procedure genoemde wijze:
a.
Ten aanzien van de roerende zaken
a.l Partijen te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van het vonnis in deze zaak aan de hand van het taxatierapport van Veilinghuis [veilinghuis] en de email van de dochter van 24 mei 2019 (productie 2 bij conclusie van antwoord) aan een door de rechtbank in goede justitie te benoemen notaris in de regio Utrecht kenbaar te maken welke roerende zaken hij of zij toegedeeld zou willen krijgen.
a.2 Te bepalen dat de notaris binnen een redelijke termijn de door partijen toegezonden lijsten controleert en
 aan partijen schriftelijk kenbaar maakt welke roerende zaken aan hem of haar worden toegedeeld tegen verrekening van de waarde met het aan hem of haar toekomende aandeel in de nalatenschap, indien deze deelgenoot de enige is die opteert voor toedeling van een roerende zaak, waarbij de zilveren cassette voor € 1.100,00 en de Chinese tafel voor € 150,00 aan de dochter worden toegedeeld;
 aan partijen schriftelijk kenbaar maakt voor welke roerende zaken er meerdere gegadigden zijn. De betrokken deelgenoten dienen dan binnen zeven dagen na de mededeling van de notaris schriftelijk aan te geven aan de notaris welk bedrag hij of zij bereid is om te betalen voor de roerende zaak voor welke meer gegadigden zijn. De roerende zaak wordt vervolgens toegedeeld aan de deelgenoot die bereid is het hoogste bedrag voor de betreffende zaak te betalen. De prijs wordt verrekend met het aan hem of haar toekomende aandeel in de nalatenschap.
 aan partijen na de verdeling van de roerende zaken op voornoemde wijze schriftelijk kenbaar te maken welke roerende zaken ieder van partijen toegedeeld heeft gekregen, welke prijs hiervoor is verschuldigd en welk bedrag per saldo dient te worden verrekend.
 de roerende zaken voor welke geen van de deelgenoten belangstelling heeft worden door het Veilinghuis [veilinghuis] geveild. Aan de deelgenoten komt ieder het 1/4e deel van de netto verkoopopbrengst toe.
a.3 Te bepalen dat de kosten van de notaris voor rekening van de nalatenschap komen en ten laste van het saldo van de bankrekeningen dient te worden voldaan alvorens tot verdeling van het saldo van de bankrekeningen kan worden gekomen.
Ten aanzien van de uitgekeerde voorschotten in het vruchtgebruikvermogen
b.1 Vast te stellen dat het tussen partijen te verdelen vruchtgebruikvermogen € 3.338.696,00 bedraagt in welk saldo ieder van partijen voor het 1/4e deel, ofwel € 3.338.696,00 is gerechtigd.
b.2 Vast te stellen welk bedrag ieder van partijen al bij wijze van voorschot heeft ontvangen uit het vruchtgebruikvermogen respectievelijk de nalatenschap van erflater, waarbij wordt uitgegaan van hetgeen de dochter hierover heeft gesteld in overweging 3.2.4 tot en met 3.2.6.
Ten aanzien van de uitgekeerde voorschotten in de nalatenschap van erflater
c.1 Vast te stellen dat op het aan ieder van partijen toekomende 1/4e aandeel in de netto nalatenschap van erflater aan ieder van hen voorschotten zijn uitgekeerd ter grootte van het door de dochter in overweging 3.2.5 en 3.2.6 berekende bedrag.
Ten aanzien van de banksaldi
d.l Vast te stellen dat het saldo van het vruchtgebruikvermogen (€ 3.338.696,00) en het saldo van de bankrekeningen van erflater bij elkaar wordt opgeteld, dat ieder van partijen is gerechtigd tot het 1/4e deel, ofwel € 834.674,00, van het totale vermogen.
d.2 Op het 1/4e deel van het in punt d.1 vermelde saldo in mindering te brengen hetgeen ieder van de deelgenoten als voorschot op het vruchtgebruikvermogen en het als voorschot op het aan ieder van de deelgenoten toekomende uitgekeerde bedrag in mindering te brengen.
d.3 Het saldo van de bankrekeningen vervolgens op dusdanige wijze te verdelen, dat ieder van partijen een dusdanig bedrag ontvangt, dat hij of zij hierdoor, vermeerderd met de ontvangen voorschotten, per saldo het 1/4e deel van het in d.1 berekende bedrag ontvangt.
d.4 Partijen te veroordelen om hun medewerking te verlenen aan het opheffen van de bankrekeningen binnen een week na effectuering van het vorenstaande.
Dan wel op een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen wijze.

3.De proceskosten

3.1
Primair, de proceskosten te compenseren gelet op de familieverhoudingen en subsidiair om de zoons te veroordelen in de proceskosten van de dochter, inclusief de nakosten.