ECLI:NL:RBMNE:2024:2528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23/2719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit Minister van Veiligheid en Justitie

Op 5 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 11 juli 2023, waarin zijn beroep tegen de Minister van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had in beroep gesteld dat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 28 maart 2023. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep te vroeg was ingediend, zonder dat er een zitting nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de minister een onvolledig dossier had aangeleverd en dat er een ingebrekestelling was verzonden per aangetekende post, die niet was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de opposant niet voldoende had onderbouwd dat de ingebrekestelling per aangetekende post was verzonden en dat de minister deze had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan en dat het verzet ongegrond was.

De rechtbank merkte ten overvloede op dat, zelfs als de ingebrekestelling per aangetekende post was ontvangen, het beroep nog steeds te vroeg zou zijn ingediend. De termijn zou zijn gestart op 26 mei 2023 en eindigen op 9 juni 2023, terwijl het beroep op 5 juni 2023 was ingediend. De rechtbank heeft de uitspraak van 11 juli 2023 in stand gelaten en het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2719-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2024 op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend omdat de Minister van Veiligheid en Justitie (verweerder) niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van
28 maart 2023.
In de uitspraak van 11 juli 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 juli 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant dit te vroeg had ingesteld. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 11 juli 2023 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 11 juli 2023 niet juist. Hij voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft een onvolledig dossier aangeleverd bij de rechtbank. Verweerder verwijst naar de ingebrekestelling die per gewone post zou zijn verzonden op 22 mei 2023 en ontvangen door verweerder op 3 juli 2023. Aldus gaat verweerder eraan voorbij dat opposant de ingebrekestelling ook per aangetekende brief heeft verzonden, die op 25 mei 2023 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft deze aangetekende ingebrekestelling niet aan het dossier toegevoegd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij zijn beroepschrift heeft opposant een ingebrekestelling van 22 mei 2023 overgelegd, die hij per post had verstuurd. Deze per post verstuurde ingebrekestelling is door verweerder op 3 juli 2023 ontvangen. De rechtbank is in haar uitspraak van 11 juli 2023 terecht uitgegaan van de juistheid van deze informatie. Opposant heeft bij zijn beroep niet gesteld en onderbouwd dat er tevens sprake is geweest van een ingebrekestelling die per aangetekende post is verstuurd en die door verweerder is ontvangen op 25 mei 2023. Dat had wel op zijn weg gelegen. Het is immers opposant geweest die in beroep is gegaan. Aan hem was het dan ook om concreet met data te stellen en de onderbouwen sinds wanneer verweerder in gebreke was en per wanneer de termijn van twee weken dan zou zijn geëindigd. Dát heeft opposant in de beroepsfase niet gedaan. De rechtbank heeft dan ook kunnen en mogen afgaan op de inhoud van het dossier zoals dat door verweerder aan de rechtbank is verstrekt. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het beroep van opposant niet-ontvankelijk was. Het verzet is daarmee ongegrond en de uitspraak van 11 juli 2023 blijft in stand.
5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het beroep ook in de door opposant geschetste situatie te vroeg is ingediend. Wanneer ervan uitgegaan wordt dat verweerder de per aangetekende post ingediende ingebrekestelling op 25 mei 2023 heeft ontvangen, dan zou dat betekenen dat de termijn van twee weken start op 26 mei 2023 en eindigt op
9 juni 2023. Aangezien het beroep op 5 juni 2023 is ingediend, dan zou dat ook in dat geval dus te vroeg zijn geweest.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.