In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2024 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 21 april 2023, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van een beslissing door het Openbaar Ministerie Midden-Nederland (OM) op zijn bezwaar van 28 juni 2022. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door het OM niet kan worden aangevochten, omdat het gaat om een besluit dat betrekking heeft op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit valt buiten de reikwijdte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant niet in beroep kan gaan tegen het niet nemen van een beslissing door het OM, en dat de bestuursrechter in deze kwestie onbevoegd is. De opposant heeft geen verzoek gedaan om gehoord te worden op een zitting, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft de argumenten van de opposant, die stelde dat het OM verwarring had veroorzaakt, niet kunnen volgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 21 april 2023 in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen over de vraag of een dwangsom zou moeten worden toegepast, aangezien het verzet zelf al ongegrond was verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.