ECLI:NL:RBMNE:2024:2505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
540330
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gezamenlijke woning na beëindiging van een samenlevingsovereenkomst met betrekking tot verbouwingen en vergoedingsrechten

In deze zaak gaat het om de verdeling van een gezamenlijke woning na het beëindigen van een relatie tussen partijen, die van 1990 tot en met 2013 samenleefden. De vrouw vordert de verkoop van de woning en verzoekt de man om mee te werken aan de verkoop, terwijl de man in reconventie vordert dat de woning aan hem wordt toegedeeld voor een bedrag van € 160.000,-. De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht, omdat er geen overeenstemming is bereikt over de verdeling en de man niet kan aantonen dat hij de woning kan financieren. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af en legt hem verschillende verplichtingen op met betrekking tot de verkoop van de woning.

De rechtbank overweegt dat de man recht heeft op een vergoeding van € 135.000,- uit de verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van eerdere vergoedingen. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw om een gebruiksvergoeding te ontvangen af, omdat deze is ingetrokken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de lange duur van de procedure en de tegenwerking van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/540330 / HA ZA 22-335
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.M. Warffemius,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van Andel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 30 november 2022
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de brief van de man van 7 februari 2024 met producties.
1.2.
Op 16 februari 2024 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad van 1990 tot en met 2013. Zij hebben op [1997] een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Partijen hebben in 1997 samen een woning gekocht aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). Beiden zijn voor de onverdeelde helft eigenaar. De hypothecaire lening bij de ABN AMRO staat ook op naam van beide partijen. Tijdens en na de samenleving is de woning verbouwd met een bedrag dat de man heeft ontvangen als letselschade-uitkering. De man heeft feitelijk het uitsluitend gebruik van de woning. De vrouw woont elders.

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw beoogt -kort gezegd- verdeling van de woning, door verkoop en levering aan een derde. Zij vordert de man te veroordelen daaraan mee te werken, op straffe van een dwangsom. Als de medewerking van de man ook na het verbeuren van de maximale dwangsom(men) uitblijft dan vordert zij te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van zijn medewerking aan de verkoopopdracht aan de makelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering. Daarnaast vordert zij de man te veroordelen vanaf 7 oktober 2013 een gebruiksvergoeding van € 621,- aan de vrouw te voldoen of een vergoeding die gelijk staat aan het aandeel van de vrouw in de hypotheek- en eigenaarslasten, tot het moment waarop de woning is verkocht en geleverd aan een derde.
3.2.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw.
Hij vordert in reconventie primair om de vrouw te veroordelen mee te werken aan een notariële akte tot toedeling van de woning aan hem voor een bedrag van € 160.000,-, op straffe van een dwangsom. Mocht die medewerking uitblijven ook na het verbeuren van de maximale dwangsom, dan vordert hij te bepalen dat het vonnis daarvoor in de plaats zal treden. Subsidiair vordert hij voor recht te verklaren dat partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de man zou worden toegedeeld voor € 160.000,- en dat de vrouw geen recht heeft op een ander bedrag ter zake de woning. Daarbovenop vordert hij de vrouw te veroordelen aan hem € 68.706,34 of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.
Voor het geval de rechtbank de door de vrouw gevorderde gebruiksvergoeding zou toekennen vordert hij dat de vrouw aan de man verschuldigd is de helft van de door de man betaalde hypotheeklasten en overige eigenaarslasten voor zover de vrouw die niet betaald heeft, vanaf 2010 tot aan de levering van de woning.
3.3.
De vrouw voert verweer.

4.De overwegingen

4.1.
Partijen verschillen van mening over de verdeling van hun gezamenlijke woning en over de vergoeding van bedragen die de man in de woning heeft geïnvesteerd.
Verkoop aan een derde of toedeling van de woning aan de man
4.2.
De rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden verkocht en zal de vorderingen van de man over toedeling van de woning aan hem afwijzen.
4.3.
De man baseert het bedrag van € 160.000,- waarvoor hij de woning wil overnemen primair op zijn stelling dat de woning in 2015 voor dit bedrag aan hem is toegedeeld. De rechtbank volgt hem daar niet in. Anders dan de man aanvoert is er in 2015 geen verdeling tot stand gekomen. Partijen hebben weliswaar op 26 augustus 2015 met oog op de verdeling de woning laten taxeren, waarbij de waarde is vastgesteld op € 160.000,-, maar dit heeft niet tot concrete afspraken over de verdeling geleid, omdat partijen het niet eens konden worden over de verdeling van de overwaarde en de door de man gewenste vergoeding van de bedragen die hij heeft betaald voor de verbouwingen. De woning is ook niet aan de man geleverd en de vrouw is niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Van een verdeling is dus geen sprake geweest. De woning is nog steeds onverdeeld.
4.4.
Omdat niemand gehouden is in een onverdeeldheid te blijven zal de woning nu dus alsnog moeten worden verdeeld. Uitgangspunt daarbij is dat het te verdelen goed zal worden verdeeld tegen de waarde op het moment van verdelen. Partijen kunnen een andere datum overeenkomen, maar daar is in dit geval geen sprake van. Zij hebben in 2015 de woning laten waarderen, maar dat heeft niet geleid tot een verdeling. Uit het feit dat de woning in 2015 is getaxeerd kan niet worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat de waarde per 2015 tot in lengte van jaren het uitgangspunt zou blijven, ook als daarna niet daadwerkelijk tot verdeling over zou worden gegaan. De man stelt dit ook niet met zo veel woorden. De vrouw heeft bovendien na 2015 veel pogingen ondernomen om tot een verdeling te komen, zij heeft de man berichten gestuurd, meerdere keren mediation geprobeerd en zij heeft een kort gedingprocedure gevoerd tegen de man. Al deze pogingen hebben niet tot een verdeling geleid. Dat betekent ook dat de vrouw niet meer gehouden kan worden aan de taxatiewaarde van destijds.
4.5.
Anders dan de man betoogt vloeit uit de redelijkheid en billijkheid evenmin voort dat uitgegaan zou moeten worden van de waarde in 2015. Integendeel, gezien alle pogingen van de vrouw om tot een verdeling te komen is dit zeer onredelijk. De vrouw heeft anders dan de man al die jaren niet kunnen beschikken over haar aandeel in de woning, maar kreeg wel een heffing voor de inkomstenbelasting in box 3 voor de woning, werd gekort op het kindgebonden budget en is fiscale toeslagen misgelopen, omdat de woning nog mede op haar naam stond.
4.6.
De huidige waarde van de woning dient dan ook als uitgangspunt te worden genomen. Deze is niet exact bekend, maar alleen al de WOZ-waarde bedroeg in 2023 € 648.000,-. De man heeft niet onderbouwd dat hij de overname van de woning tegen die waarde kan financieren. Hij heeft geen inkomen of vermogen. Hij leeft volgens zijn eigen verklaring al jaren van geleend geld van zijn moeder. Eerdere pogingen om een hypothecaire lening te krijgen zijn niet gelukt. Financiering van de overname door de man van een woning van deze waarde lijkt dan ook niet reëel.
4.7.
De woning zal dus moeten worden verkocht. De man stelt dat hij daartoe niet kan worden gedwongen door een rechterlijk vonnis en beroept zich daarbij op een uitspraak van de Hoge Raad (9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7412). Deze uitspraak ging echter over een mondelinge overeenkomst van koop/verkoop van een woning tussen twee particulieren waarin bepaald werd dat ook de verkoper de wettelijke bescherming geniet van het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 lid 1 BW en niet gedwongen kan worden tot schriftelijke vastlegging van de mondelinge overeenkomst. De relevantie van dit arrest voor deze zaak ontgaat de rechtbank. Op grond van artikel 3:185 lid 2 onder c BW kan de rechter een zaak verdelen tussen de deelgenoten door een verkoop te bepalen en daarna de netto-opbrengst te verdelen. Dit kan ook in gevallen waarin een van de deelgenoten geen verkoop wil.
Dwangmiddelen bij verkoop
4.8.
De rechtbank zal partijen – en dan met name de man – verschillende verplichtingen opleggen ten aanzien van de verkoop en levering van de woning. Dit is om te voorkomen dat de verkoop niet tot stand komt, omdat zij het niet eens kunnen worden of een van hen niet wil meewerken.
4.9.
De rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden verkocht via [makelaarskantoor] in [plaats] . Omdat de man niet instemt met de makelaar die de vrouw voorstelde, benoemt de rechtbank een andere makelaar in dezelfde plaats.
4.10.
De man zal worden veroordeeld mee te werken aan het verlenen van de verkoopopdracht aan de makelaar, het ondertekenen van de verkoopovereenkomst tegen een bod dat de makelaar redelijk vindt en het ondertekenen van de akte van levering. Als de man hier niet aan meewerkt, treedt dit vonnis in de plaats van zijn medewerking. Daarnaast zal de rechtbank een dwangsom verbinden aan de medewerking van de man aan bezichtigingen van de woning door mogelijke kopers en de ontruiming van de woning vóór het tekenen van de akte van levering.
4.11.
Bij de levering dienen partijen de overwaarde van de woning bij helfte te delen en dient de vrouw de hierna te noemen vergoedingsvordering aan de man te betalen.
Vergoedingsvordering man
4.12.
De man vordert vergoeding van verschillende bedragen, te weten:
de bedragen die hij heeft betaald op grond van het vonnis van de rechtbank in 2012 en het hof in 2016,
de bedragen gemoeid met door hem gefinancierde verbouwingen tot augustus 2015,
de bedragen gemoeid met door hem gefinancierde verbouwingen tussen augustus 2015 en 2021.
4.13.
Partijen zijn geen gewezen echtgenoten, dus de in boek 1 geregelde vergoedingsrechten zijn niet van toepassing. Een eventueel vergoedingsrecht moet dus gebaseerd worden op het algemene vermogensrecht.
Ad a
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat de man recht heeft op vergoeding uit de verkoopopbrengst van de woning voor het bedrag van in totaal € 35.109,91 dat hij heeft betaald op grond van het vonnis van de rechtbank van 7 november 2012 en het arrest van het gerechtshof van 31 mei 2016. Uit het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof blijkt namelijk dat beide partijen (hoofdelijk) veroordeeld zijn voor betaling van de aannemer en de proceskosten. De vrouw heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat uit hun onderlinge rechtsverhouding desalniettemin voortvloeit dat alleen de man draagplichtig was voor deze schuld. Haar stelling dat zij niet verder wilde procederen tegen de aannemer, maar de man wel, waarna de proceskosten verder opliepen, is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat elk de helft van de schuld had moeten betalen. Omdat de man ook haar deel van de schuld heeft betaald heeft hij een regresrecht op de vrouw van de helft van het door hem betaalde bedrag.
Ad b en c
4.15.
De rechtbank zal voor de door de man betaalde verbouwingskosten tot augustus 2015 en tussen 2015 en 2021 een vergoeding toewijzen uit de verkoopopbrengst van de woning voor een bedrag van € 99.890,09. De rest wordt afgewezen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
4.16.
Anders dan partijen vindt de rechtbank niet dat partijen duidelijke afspraken hebben gemaakt wie van hen de verbouwingskosten tot augustus 2015 moet betalen. Beide partijen stellen dat er afspraken gemaakt zijn. De man verwijst naar artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, maar dat ziet alleen op de situatie waarbij bij de aankoop van de woning de ene partner meer betaalt dan de andere partner. Dat is hier niet van toepassing. De vrouw stelt dat partijen hebben afgesproken dat de man de verbouwing voor de extra slaapkamer, de vernieuwing van badkamer en keuken zou betalen, omdat hij een letselschadeuitkering had ontvangen. Dit moge zo zijn maar dit betekent nog niet dat de man daarmee heeft afgezien van een mogelijk vergoedingsrecht, ook niet als partijen later uit elkaar zouden gaan.
4.17.
Een mogelijke rechtsgrond voor de verbouwingskosten kan worden gevonden in de ongerechtvaardigde verrijking. Een vergoeding kan op grond van ongerechtvaardigde verrijking worden toegekend als de man is verarmd, de vrouw is verrijkt en het duidelijk is om welke kosten het gaat. De stelplicht en bewijslast voor de verrijking en verarming liggen bij de man.
4.18.
De man heeft een offerte van de aannemer overgelegd, verschillende facturen, bankafschriften en bonnen. Daarmee heeft hij een deel van de verbouwingskosten onderbouwd. Niet van alle onkosten heeft hij facturen en betaalbewijzen overgelegd. Bovendien heeft hij ook stukken overgelegd die zien op gewoon onderhoud en lasten die de man voor zijn rekening nam. De rechtbank kan hieruit niet precies afleiden hoeveel de man heeft betaald voor verbouwingskosten, er blijkt echter voldoende uit dat hij veel kosten gemaakt heeft. Een verarming van de man van aanzienlijk omvang staat dan ook niet ter discussie.
4.19.
Een lastiger vraag is in hoeverre de vrouw verrijkt is. Toen partijen de woning in 1997 kochten was de woning volgens de vrouw in goede en bewoonbare staat, volgens de man was het een “opknappertje”. Feit is in ieder geval dat ze er jaren gewoond hebben, totdat ze in 2010 een extra slaapkamertje wilden bouwen voor hun tweede kind. Die verbouwing is uit de hand gelopen, er ontstond grote schade aan de woning door de verbouwing en partijen hebben lange tijd de woning moeten verlaten. In 2015 is de woning getaxeerd op € 160.000,-. Toen ze in 1997 de woning kochten voor fl. 280.00,- k.k. (€ 127.058,46 k.k.) sloten ze een hypothecaire lening af van ongeveer f. 310.000 (€ 140.671,87). Ondanks het verloop van 18 jaren en een algemene waardestijging op de woningmarkt was de woning kennelijk toen zeer bescheiden in waarde gestegen. Van verrijking van de vrouw door de verbouwingen lijkt hier nog geen sprake. In de jaren vanaf augustus 2015 heeft de man, zonder gebleken instemming van de vrouw, opnieuw een verbouwing laten uitvoeren. Met name in deze periode is het onduidelijk welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. De man heeft een offerte van de verbouwing overgelegd en een deel van de facturen. Er blijven echter veel vragen over de precieze verbouwing en de gemaakte kosten. De waarde van de woning is vanaf 2015 wel sterk gestegen. De WOZ-waarde van de woning was in 2023 al € 648.000,-. Het is een lastige vraag in hoeverre deze waardestijging nog aan de verbouwingen is toe te rekenen. Alleen voor zover de waardestijging komt door de verbouwing, is de vrouw door de verbouwingen verrijkt en kan de man aanspraak maken op vergoeding. Bij een waardestijging die wordt veroorzaakt door een algehele stijging in de woningmarkt, is de vrouw niet verrijkt door de verbouwing en heeft de man geen recht op vergoeding. De rechtbank acht het redelijk aan te nemen dat een deel van de waardestijging na 2015 door de verbouwingen is gekomen. In zoverre is de vrouw verrijkt.
4.20.
De vrouw heeft op de zitting verklaard in te kunnen stemmen met een totale vergoeding van € 135.000,- aan de man uit de verkoopopbrengst, voordat deze bij helfte wordt gedeeld. Als de rechtbank hierop € 35.109,91 in mindering brengt voor de vergoeding voor de veroordeling door rechtbank en hof in 2012/2016, blijft er € 99.890,09 over voor de verbouwingen. De rechtbank vindt dit een zeer redelijk bedrag. De man heeft niet onderbouwd dat de vrouw voor een groter bedrag verrijkt is. Dat had wel op zijn weg gelegen. De rechtbank zal dus niet meer dan dit bedrag dus toewijzen als vergoeding aan de man uit de verkoopopbrengst van de woning.
4.21.
De rechtbank wijst het beroep van de vrouw op verjaring af. Op zich verjaart een rechtsvordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking na verloop van vijf jaar (artikel 3:310 lid 1 BW). Sinds hun uiteengaan in 2013 zijn partijen al herhaaldelijk in overleg geweest over verdeling van de woning. Een van de onderwerpen was de vergoeding die de man vroeg en de man heeft zijn recht daarop steeds gehandhaafd. Partijen hebben geprobeerd onderling afspraken te maken over de verdeling en zij hebben meerdere keren mediation geprobeerd. Inmiddels is dit de tweede procedure. Dit is voldoende voor het oordeel dat de verjaring is gestuit en in ieder geval dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op verjaring.
4.22.
De wettelijke rente over het vergoedingsrecht wordt afgewezen. Het met dit vergoedingsrecht gemoeide bedrag heeft al die jaren vastgezeten in de woning, waarover alleen de man kon beschikken. Daarom valt niet in te zien waarom de vrouw daarover rente aan de man verschuldigd zou zijn.
Gebruiksvergoeding
4.23.
De vrouw heeft op de zitting haar vordering over de gebruiksvergoeding ingetrokken, zodat de rechtbank niet meer toekomt aan deze vordering.
Voorwaardelijke vordering: hypotheek- en eigenaarslasten
4.24.
De rechtbank komt aan de beoordeling van deze vordering niet toe, omdat de man deze vordering heeft ingesteld voor het geval een gebruiksvergoeding zou worden opgelegd. Dat is niet het geval.
Proceskosten
4.25.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.26.
De rechtbank zal de veroordelingen uit dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De man heeft de verdeling al veel te lang tegengewerkt. Een nader uitstel door een eventueel hoger beroep kan niet van de vrouw worden verlangd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast de wijze van verdeling van de gezamenlijke woning aan de [adres] in [plaats] als volgt:
de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen binnen twee dagen na dit vonnis gezamenlijk een schriftelijke verkoopopdracht zullen geven aan [makelaarskantoor] in [plaats] waarbij zij, als er geen onderlinge overeenstemming is, het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren;
Bij verkoop en levering van de woning dient uit de verkoopopbrengst de op de woning rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost en dienen de kosten verbonden aan de verkoop te worden voldaan. Daarna dient aan de man een bedrag van € 135.000,- te worden betaald. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende (netto) opbrengst;
de man dient zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waaronder mede begrepen het verstrekken van een verkoopopdracht aan de conform 1 aangewezen makelaar, het toestaan van door de makelaar aangekondigde bezichtigingen door aspirant-kopers, het dulden van een verkoopbord in de tuin en/of op de gevel van de woning en het toonbaar maken van de woning voor bezichtigingen en het volgen van elke aanwijzing die de makelaar voor de verkoop zal geven;
de man dient binnen twee weken na een daartoe strekkend advies van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het tekenen van een door de makelaar geadviseerde overeenkomst met een koper;
de man dient op eerste verzoek te verschijnen op een door de kopers aangewezen notaris te bepalen datum en tijdstip voor de levering van de woning om de door de notaris opgestelde leveringsakte te tekenen;
de man verbeurt een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag of dagdeel dat hij niet meewerkt aan een aanwijzing van de makelaar en/of voor iedere dag of dagdeel dat hij weigert een schriftelijke verkoopopdracht aan deze makelaar te verstrekken en/of voor iedere keer dat hij niet op eerste verzoek van de makelaar voldoet aan de onder 5 vermelde verplichting en de door hem gegeven aanwijzingen, met een maximum van € 25.000,-;
indien de man weigert de verkoopopdracht aan de aangewezen makelaar te tekenen en/of weigert de door deze makelaar geadviseerde koopovereenkomst met een koper te tekenen en/of weigert mee te werken aan de levering van de echtelijke woning aan die derde, treedt dit vonnis in de plaats van de voor de verkoopopdracht c.q. koopovereenkomst c.q. notariële levering van de woning vereiste wilsverklaring van de man;
de man dient de woning te ontruimen en leeg en schoon op te leveren, uiterlijk vijf dagen voor de door de notaris bepaalde datum van overdracht aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag of dagdeel dat hij hiermee nalatig is, met een maximum van € 25.000,-;
er zullen geen dwangsommen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.