ECLI:NL:RBMNE:2024:2500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
568595 / HA RK 24-6
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in ondertoezichtstellingzaak

Op 8 februari 2024 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg, de rechter die eerder op 25 januari 2023 een zitting had geleid over de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster. Verzoekster voelde zich tijdens die zitting fors aangesproken door de rechter en ervoer de sfeer als onveilig. Bij de zitting op 11 januari 2024, waar het wrakingsverzoek werd behandeld, was dezelfde rechter opnieuw aanwezig, wat verzoekster een gevoel van vooringenomenheid gaf. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van de gewraakte rechter, die ontkende vooringenomen te zijn, zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De procedure in de ondertoezichtstellingzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 568595 / HA RK 24-6
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 februari 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat: mr. H.H.M. de Vries-Veringa, advocaat te Lisse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2024 ter behandeling van het verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling, met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg;
  • de schriftelijke reactie van mr. R.R. Everaars-Katerberg van 17 januari 2024 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van 25 januari 2023 en de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juni 2023;
  • een nadere toelichting van het wrakingsverzoek van de advocaat van verzoekster d.d. 24 januari 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 januari 2024 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster, haar advocaat en via Teams mr. Everaars-Katerberg.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.R. Everaars-Katerberg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/566412 / JE RK 23-2025.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek.
Op de zitting op 25 januari 2023 heeft de behandeling van een verzoek tot ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster plaatsgevonden. Tijdens die zitting is verzoekster door de rechter fors aangesproken op een aantal punten, waarbij bepaalde opmerkingen van de rechter geen pas hadden dan wel ongenuanceerd waren. Verder voelde de sfeer en toonzetting voor verzoekster toen erg vervelend en onveilig aan. Het heeft verzoekster dan ook bijzonder onaangenaam getroffen om op de zitting van 11 januari 2024 dezelfde kinderrechter tegenover zich te zien als het jaar daarvoor. Met de herinnering van het verloop van de zitting van 23 januari 2023 nog vers in het geheugen, heeft verzoekster zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat aan de zijde van de kinderrechter sprake was van vooringenomenheid. Ook op de zitting van 11 januari 2024 heeft verzoekster de toonzetting van de rechter als zeer kwetsend ervaren. Verzoekster zag een herbeleving van de gang van zaken tijdens de zitting van vorig jaar voor haar geestesoog afspelen. Zij acht het niet mogelijk dat de rechter op objectieve gronden een oordeel velt over het verlengingsverzoek.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking.
In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij op de zitting van 11 januari 2024 niets heeft gezegd of gedaan waaruit enige vooringenomenheid ten aanzien van verzoekster kon blijken. Er lag een nieuw verzoek voor met nieuwe stukken. De rechter heeft toegelicht op die zitting diverse feitelijke vragen te hebben gesteld en zich te hebben verbaasd over het late aanvangstijdstip van de school. Daaruit kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op het verloop van de zitting op 25 januari 2023 stelt de rechter dat dit tardief is en dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek. Het verzoek heeft betrekking op de zitting van 11 januari 2024 en is tijdig gedaan. Dat de wijze waarop de zitting van 23 januari 2023 is verlopen, mede aanleiding is geweest voor het wrakingsverzoek op de zitting van 11 januari 2024 doet daar niet aan af.
Toetsingskader
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling door de wrakingskamer
3.5.
De wrakingskamer ziet in het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2024 in de vraagstelling van de rechter geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat sprake is van vooringenomenheid. Dat bij verzoekster een ongemakkelijk gevoel is ontstaan toen zij op die zitting werd geconfronteerd met dezelfde rechter die haar op de eerdere zitting van 25 januari 2023 fors had aangesproken, acht de wrakingskamer voorstelbaar. De opmerking van de rechter op de zitting van 25 januari 2023, te weten “wie is het dan
(de vader), sinterklaas?”, vragend naar de naam van de vader van de zoon van verzoekster, heeft verzoekster immers ervaren als zeer vervelend. Maar uit deze vraag op zich en ook niet uit de overige uitlatingen op de zitting van 25 januari 2023 blijkt niet van vooringenomenheid van de rechter waardoor op de zitting van 11 januari 2024 gerede twijfel is ontstaan aan de onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer komt dan ook tot de conclusie dat uit de gang van zaken en het verloop van de zitting op 11 januari 2024 niet blijkt dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/566412 / JE RK 23-2025 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, en mrs. L.C. Michon en A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat de beslissing mee te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.