ECLI:NL:RBMNE:2024:2477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
10291169 \ UE VERZ 23-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake achterstallig salaris en ziekengeld met veroordeling van de werkgever tot betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster], en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 5 april 2023, waarin de kantonrechter [verzoekster] had veroordeeld tot het na- en doorbetalen van 70% van het gebruikelijke salaris van [verweerster] over een bepaalde periode. In de huidige beschikking werd de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en ziekengeld over de periode van 1 januari 2019 tot 1 juni 2023, evenals wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het totaalbedrag dat [verzoekster] aan [verweerster] moet betalen € 24.890,78 bruto bedraagt voor achterstallig salaris, € 1.184,46 bruto voor PBL-uren, en € 12.445,39 bruto voor wettelijke verhoging. Daarnaast is er een bedrag van € 7.389,10 bruto aan wettelijke rente toegewezen. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 1.086,-- voor salaris van de gemachtigde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10291169 UE VERZ 23-15 MS/1270
Beschikking van 15 april 2024
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. T.D.E. Hoekstra,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: voorheen mr. [A] , thans mr. L. Roberts-Hafkamp (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Na de tussenbeschikking van 14 november 2023 heeft [verzoekster] bij brieven van 2 en 6 februari 2024 nadere producties in het geding gebracht. [verweerster] heeft bij brief van 13 februari 2024 een akte vermeerdering van eis ingediend.
1.2.
Op 14 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [verzoekster] zijn verschenen de heer [B] en mevrouw [C] , voormalig bestuurders van [verzoekster] , mevrouw [D] , en de heer [E] , bestuurders van [verzoekster] , en mr. T.D.E. Hoekstra, gemachtigde van [verzoekster] . Mevrouw [verweerster] is verschenen met haar partner de heer [F] en haar gemachtigde mr. L. Roberts-Hafkamp. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij [verweerster] een notitie heeft voorgelezen die zij in het geding heeft gebracht. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak aangehouden voor het nemen van een akte uitlating door [verzoekster] .
1.3.
[verzoekster] heeft op 13 maart 2024 een akte van uitlating met producties ingediend. De kantonrechter heeft het in het kader van het beginsel van hoor en wederhoor nodig geacht om [verweerster] in de gelegenheid te stellen op deze akte te reageren. [verweerster] heeft op 27 maart 2024 een akte van uitlating aan de rechtbank gestuurd. De kantonrechter heeft hierna bepaald dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan. [verzoekster] heeft daarna op 4 april 2024 nog een e-mail aan de kantonrechter gestuurd.

2.De overwegingen van de kantonrechter

Het bezwaar van [verzoekster] tegen toelating van de akte van uitlating van [verweerster]
2.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter in haar e-mail van 4 april 2024 verzocht om de akte van uitlating van [verweerster] buiten beschouwing te laten omdat hierin volgens [verzoekster] - kort samengevat - sprake is van napleiten. De kantonrechter laat de akte van [verweerster] echter wel toe. Zoals hieronder zal blijken, wordt [verzoekster] hierdoor niet benadeeld.
De vermeerdering van het verzoek
2.2.
[verweerster] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling haar verzoek vermeerderd met een verzoek om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de niet uitgekeerde vakantie-uren inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente en tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom (nabetaling salaris en wettelijke verhoging).
2.3.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van het verzoek. De kantonrechter heeft de vermeerdering van het verzoek met betrekking tot de wettelijke rente wel toegelaten en met betrekking tot de vakantie-uren niet.
2.4.
[verweerster] heeft zich daarnaast in haar akte van uitlating op het standpunt gesteld dat [onderneming] ook de wettelijke verhoging over de PBL-uren in haar berekening had moeten meenemen. De kantonrechter merkt dit standpunt aan als een verdere vermeerdering van het verzoek, maar is van oordeel dat de eisen van een goede procesorde zich tegen de toelating daarvan in dit stadium van de procedure verzetten. Deze vermeerdering van het verzoek wordt daarom niet toegelaten.
Voorgeschiedenis
2.5.
De kantonrechter heeft [verzoekster] in de beschikking van 5 april 2023 in het tegenverzoek onder 1 veroordeeld tot het na- en doorbetalen aan [verweerster] van 70% van haar gebruikelijke salaris en emolumenten vanaf 27 september 2022 tot 1 juni 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 50% over het achterstallige salaris berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening.
2.6.
Daarnaast is [verweerster] in de gelegenheid gesteld om bij akte een aangepaste berekening van haar tegenverzoek onder 2 tot nabetaling van het achterstallige salaris en ziekengeld over de periode van 2019 tot en met februari 2023 in te dienen met inachtneming van de in de beschikking vermelde uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn:
- een gemiddeld arbeidsvolume van 30,9 uur per week;
- een loondoorbetalingsverplichting van 70% van het salaris in het tweede ziektejaar;
- wettelijke verhoging over het achterstallige ziekengeld en salaris tot een maximum van 50%.
2.7.
[verweerster] heeft in haar akte van 3 mei 2023 een aangepaste berekening op basis van een gemiddeld arbeidsvolume van 30,9 uur per week ingediend. [verzoekster] heeft in haar akte van 31 mei 2023 bezwaren geuit tegen de berekening van [verweerster] en een eigen berekening ingebracht. De kantonrechter heeft [verweerster] in de beschikking van 30 juni 2023 in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Dit heeft [verweerster] in haar akte van 23 augustus 2023 gedaan, waarbij zij haar berekening op enkele punten heeft aangepast.
2.8.
De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking van 14 november 2023 een nieuwe mondelinge behandeling bepaald. [verzoekster] is daarbij opgedragen om op eigen kosten een berekening op te laten stellen door een deskundige op het gebied van loonberekeningen op grond van de cao Gehandicaptenzorg van het verschuldigde salaris van 2019 tot 1 juni 2023 en deze berekening voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding te brengen. Daarbij is het volgende bepaald:
“2.8. (…) Deze berekening dient gebaseerd te zijn op de volgende uitgangspunten:
- de na- en doorbetaling van het salaris en emolumenten van [verweerster] van 2019 tot 1 juni 2023;
- een gemiddeld arbeidsvolume van 30,9 uur per week;
- een loondoorbetalingsverplichting van 70% van het salaris in het tweede ziektejaar;
- betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallige ziekengeld en salaris tot een maximum van 50%;
- betaling van de wettelijke rente over het achterstallige ziekengeld en salaris, dit ter voorkoming van verdere procedures;
- de zorgbonus over 2020 wordt niet meegenomen in de berekening.
2.9
De deskundige dient op basis van de cao Gehandicaptenzorg vast te stellen of de zes feestdagen waarvan [verzoekster] stelt dat [verweerster] deze ten onrechte als netto werkdag heeft meegerekend, voor doorbetaling in aanmerking komen en op hoeveel PBL-uren [verweerster] aanspraak kan maken. De deskundige dient de betalingen die [verzoekster] al aan [verweerster] heeft gedaan in zijn/haar berekening te verwerken. De uitkomst van de berekening van de deskundige moet een eenduidig bruto bedrag zijn.”
De berekening van [onderneming] van 2 februari 2024
2.9.
[verzoekster] heeft bij brief van 2 februari 2024 een brief met bijlagen van 2 februari 2024 van [G] , werkzaam bij [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ), in het geding gebracht.
2.10.
[onderneming] schrijft in de brief van 2 februari 2024 dat de na- en doorbetaling van het salaris en emolumenten van [verweerster] van (1 januari) 2019 tot 1 juni 2023 conform de cao Gehandicaptenzorg op basis van een gemiddeld arbeidsvolume van 30,9 uur per week € 24.890,78 bruto bedraagt. De wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige ziekengeld en salaris bedraagt € 12.445,39 bruto en de wettelijke rente over het achterstallige ziekengeld en salaris over de periode X t/m Y bedraagt € 7.389,10 bruto. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [onderneming] hiermee de periode van 1 januari 2019 tot en met 1 februari 2024 bedoelt. [onderneming] schrijft verder dat het saldo van de PBL-uren per 1 juni 2023 40,91 uur bedraagt en dat dit een bedrag vertegenwoordigd van € 1.184,46 bruto inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. [onderneming] stelt op basis van deze gegevens het na te betalen bedrag vast op € 45.909,73 bruto.
Het verweer van [verweerster] tegen de berekening van [onderneming]
2.11.
[verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de hand van een notitie gesteld dat in de berekening ten onrechte geen rekening is gehouden met het vakantiegeld voor 2021 van € 2.989,11 bruto en met de wettelijke verhoging over het nabetaalde salaris van € 12.891,06 bruto.
De reactie van [onderneming]
2.12.
[verzoekster] heeft na de zitting bij akte van 13 maart 2024 een brief van [onderneming] van 4 maart 2023 met een reactie op deze stellingen van [verweerster] in het geding gebracht. [onderneming] schrijft dat het vakantiegeld van 2021 is uitbetaald en in de berekeningen is meegenomen in mei 2022. [onderneming] schrijft verder dat de wettelijke verhoging van € 6.445,53 over het nabetaalde salaris op 12 juni 2023 aan [verweerster] is betaald met als omschrijving ‘wettelijke rente’ terwijl ‘wettelijke verhoging’ werd bedoeld. [onderneming] ziet gelet hierop geen aanleiding om de in de brief van 2 februari 2024 genoemde bedragen te corrigeren.
De reactie van [verweerster]
2.13.
heeft in reactie op de brief van [onderneming] van 4 maart 2024 gesteld dat [verzoekster] met de berekeningen van [onderneming] niet heeft voldaan aan de opdracht van de kantonrechter om een berekening te laten opstellen door een deskundige op het gebied van loonberekeningen, omdat [onderneming] de eigen accountant is van [verzoekster] en slechts een berekening heeft overgelegd die is gebaseerd op runoverzichten en loonstaten die de output zijn van de door [onderneming] gebruikte salarissoftware na het doorvoeren van bepaalde correcties. Deze zijn voor haar niet inzichtelijk en controleerbaar.
De beoordeling
2.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] met het overleggen van de berekeningen van [onderneming] aan de opdracht heeft voldaan. De kantonrechter gaat ervan uit dat [onderneming] gelet op de verplichtingen die op haar als accountant rusten ten opzichte van [verzoekster] voldoende onafhankelijk is.
2.15.
Met betrekking tot de klacht van [verweerster] over het gebrek aan inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de runoverzichten en loonstaten die aan de berekeningen ten grondslag liggen, wordt opgemerkt dat een salarisberekening in een situatie als deze niet exact kan worden vastgesteld en afhankelijk is van de gekozen uitgangspunten en de daarin gemaakte keuzes. Het is inherent aan dit soort berekeningen dat de genoemde bedragen niet altijd even goed controleerbaar zijn. Dit geldt zeker in dit geval, waarin het om een salarisberekening over meerdere jaren gaat. De kantonrechter gaat er gelet op de deskundigheid van [onderneming] echter van uit dat haar berekeningen voldoende betrouwbaar zijn om bij de beoordeling als uitgangspunt te kunnen dienen en ziet in hetgeen [verweerster] heeft aangevoerd geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
2.16.
[verweerster] heeft de stelling van [onderneming] dat het vakantiegeld over 2021 en de wettelijke verhoging over het nabetaalde salaris zijn uitbetaald, niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat dit inderdaad is gebeurd. Zoals [verweerster] ook zelf in haar notitie heeft opgemerkt, komen de salarisberekeningen van [onderneming] en [verweerster] dan op vergelijkbare bedragen uit.
Conclusie
2.17.
Gezien het voorgaande neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat het door [verzoekster] na te betalen achterstallig salaris en ziekengeld over de periode van 1 januari 2019 tot 1 juni 2023 overeenkomstig de berekening van [onderneming] € 24.890,78 bruto bedraagt. Verder wordt op grond van de berekening van [onderneming] aangenomen dat [verweerster] nog aanspraak heeft op 40,91 PBL-uren en dat [verzoekster] in dat verband nog een bedrag van € 1.184,46 bruto inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering aan haar moet betalen. Het tegenverzoek van [verweerster] onder 2 wordt tot deze bedragen toegewezen.
2.18.
De kantonrechter neemt op grond van de berekening van [onderneming] verder als vaststaand aan dat de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige ziekengeld en salaris € 12.445,39 bruto bedraagt. Het tegenverzoek van [verweerster] onder 3 wordt tot dit bedrag toegewezen.
2.19.
De door [verweerster] verzochte vergoeding van de wettelijke rente over de hoofdsom is ook toewijsbaar. [verzoekster] heeft erop gewezen dat [verweerster] niet heeft gespecificeerd per welke datum zij om vergoeding van de wettelijke verhoging verzoekt, maar [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat zij met haar vermeerdering van haar verzoek het door [onderneming] over de periode van 1 januari 2019 tot 2 februari 2024 berekende bedrag van € 7.389,10 bruto bedoelt. Dit bedrag wordt ook toegewezen. [verweerster] heeft in haar notitie en haar akte van uitlating ook aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente vanaf 2 februari 2024, maar dit verzoek valt buiten het bereik van de ingediende vermeerdering van het verzoek en wordt daarom niet toegelaten.
2.20.
Zoals al in de beschikking van 5 april 2023 is overwogen, wordt [verzoekster] in de proceskosten van het tegenverzoek veroordeeld, die aan de zijde van [verweerster] tot de uitspraak van deze beschikking worden begroot op € 1.086-- voor salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het tegenverzoek
3.1.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] ter zake van achterstallig salaris en ziekengeld over de periode van 1 januari 2019 tot 1 juni 2023 een bedrag van € 24.890,78 bruto te betalen;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] ter zake van PBL-uren een bedrag van € 1.184,46 bruto te betalen;
3.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] ter zake van wettelijke verhoging over het achterstallige ziekengeld en salaris een bedrag van € 12.445,39 bruto te betalen;
3.4.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] ter zake van wettelijke rente over het achterstallige ziekengeld en salaris over de periode van 1 januari 2019 tot 2 februari 2024 een bedrag van € 7.389,10 bruto te betalen;
3.5.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 1.086,-- voor salaris gemachtigde;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.