ECLI:NL:RBMNE:2024:2476
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke afwijzing vordering tot betaling premiefacturen wegens onvoldoende onderbouwing
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee stichtingen en een besloten vennootschap. De eisende partijen, Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) en Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (Stichting Bpf), vorderden betaling van premiefacturen. De gedaagde partij, een besloten vennootschap, betwistte de vordering en stelde dat de facturen gecrediteerd waren door middel van creditfacturen die met andere facturen waren verrekend.
De kantonrechter oordeelde dat de eisers onvoldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun vordering. De eisers stelden pas in hun akte na tussenvonnis dat de facturen gecrediteerd waren, maar gaven geen duidelijke uitleg over de grond waarop de gedaagde deze facturen verschuldigd zou zijn. De kantonrechter vond het in strijd met de goede procesorde om de eisers in dit stadium nog de kans te geven om hun vordering verder te onderbouwen. Uiteindelijk werd alleen het door de gedaagde erkende bedrag van € 8.325,62 en een factuurbedrag van € 133,61 toegewezen, wat resulteerde in een totaal van € 8.459,23. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.