ECLI:NL:RBMNE:2024:2454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/16/568125 / JE RK 24-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze beschikking heeft de kinderrechter op 15 maart 2024 geoordeeld over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter concludeert dat er geen juridische grondslag meer is voor de verlenging van de machtiging, aangezien de kinderen feitelijk bij hun moeder en oma (moederszijde) wonen, wat niet kan worden aangemerkt als een uithuisplaatsing in de zin van artikel 1:265a BW. De eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing is omstreeks 8 maart 2024 verlopen, omdat deze niet ten uitvoer is gelegd binnen de gestelde termijn van drie maanden. De kinderrechter heeft ook overwogen dat de moeder momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt in haar behandeling en dat de risico's voor de kinderen zijn afgenomen. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de machtiging te verlengen afgewezen en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de kinderen bij hem uit huis te plaatsen, omdat hij niet de juiste verzoeker is volgens de wet. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij stabiliteit en continuïteit in hun zorgsituatie voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/568125 / JE RK 24-1
Datum uitspraak: 15 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J. van Elk,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. D. van Sas,
[oma mz]
hierna te noemen oma mz (moederszijde),
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In deze zaak heeft de kinderrechter eerder op 31 januari 2024 een beschikking gegeven. In deze beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 31 januari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin verlengd tot 20 maart 2024. De beslissing op het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden. Voor het procesverloop tot
31 januari 2024 verwijst de kinderrechter naar de hiervoor genoemde beschikking.
1.2.
Na deze beschikking is nog binnengekomen:
  • een brief van de GI met daarin de actuele stand van zaken, ingekomen bij de griffie op 4 maart 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 12 maart 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is voortgezet op 13 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de heer K. Okorie, een tolk Engels;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] , namens de GI;
  • oma mz, bijgestaan door voornoemde tolk Engels.
1.4.
De kinderrechter heeft niet direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De aanwezige partijen konden op vrijdag 15 maart 2024 na 10:00 uur de griffie van de rechtbank bellen om de uitspraak te horen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 2] . Hij heeft [minderjarige 2] wel erkend.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven met de moeder bij oma (moederszijde).
2.3.
[minderjarige 1] verblijft iedere donderdag tot en met zondag bij de vader en oma vaderszijde. [minderjarige 2] is voorlopig één middag per week bij de vader. Twee middagen bleek te zwaar voor haar.
2.4.
Op 1 november 2023 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 januari 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 31 januari 2025.
2.5.
Op 1 november 2023 is ook voor de duur van twee weken een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen het netwerk, te weten bij oma mz. Deze machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin is nadien verlengd, voor het laatst tot 20 maart 2024. De beslissing over het overige deel van het verzoek heeft de kinderrechter toen aangehouden.

3.De verzoeken

3.1.
De GI handhaaft het verzoek. Dat betekent dat de GI vindt dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij oma mz verder verlengd moet worden tot 31 januari 2025.
3.2.
De vader heeft als zelfstandig verzoek aan de rechtbank gevraagd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de vader uit huis te plaatsen.
3.3.
De GI heeft het verzoek naar aanleiding van de in de beschikking van 31 januari 2024 opgeworpen vragen als volgt nader onderbouwd.
Een machtiging tot uithuisplaatsing bij oma mz vindt de GI nog steeds noodzakelijk. De vader en de moeder hebben een knipperlichtrelatie (gehad), waarbij de moeder zo maar kan zeggen dat zij samen met de kinderen bij de vader intrekt. De GI wil dit voorkomen en wil vastigheid en veiligheid bieden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Oma mz is een veilige, stabiele plek voor hen. Zij heeft verlof opgenomen, waardoor zij voorlopig parttime vanuit huis aan de tafel beneden kan werken. Zij werkt ook samen met alle hulpverleners. Zij houdt toezicht op de moeder.
Moeder heeft veel hulpverlening om aan haar problematieken te werken. Zij heeft medicatie die helpt om geen alcohol meer te drinken. Voor de hechting van de kinderen is het goed dat de moeder bij oma mz inwoont. De moeder heeft ook geen geld om in eigen huisvesting te voorzien.
Daarnaast wil de GI dat beide ouders aan de slag gaan met hulpverlening zodat zij uiteindelijk beiden stabiliteit kunnen bieden. Als hiervan sprake is en de ouders gebruiken geen middelen meer, dan zou er geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig zijn. Van zo’n situatie is op dit moment echter geen sprake en dat maakt dat de GI haar verzoek handhaaft.
3.4.
De vader verzoekt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij hem uit huis worden geplaatst. De vader is van mening dat hij een veilige thuisbasis aan de kinderen kan bieden. Daarnaast staat de vader open voor hulpverlening en de zorgen omtrent zijn alcohol- en middelengebruik zijn onterecht.
Ook kan de GI zicht houden op de vader en de kinderen binnen het kader van de ondertoezichtstelling. De vader is verbaasd dat de GI plaatsing van de kinderen bij de ouder met verslavingsproblematieken de voorkeur geeft. Ook vindt de vader dat eraan voorbij wordt gegaan dat een goede hechting tussen de vader en de kinderen net zo belangrijk is als de hechting tussen de moeder en de kinderen.

4.De standpunten

4.1.
De vader verzoekt om het verzoek van de GI af te wijzen. De vader maakt zich al lange tijd zorgen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat de moeder alcohol drinkt in het bijzijn van de kinderen. Deze zorgen worden niet weggenomen door de machtiging tot uithuisplaatsing bij oma mz. De moeder draagt namelijk de zorg voor de kinderen en oma mz grijpt slechts in wanneer dit nodig is, maar mogelijk is zij niet overal bij aanwezig. Daarnaast plaatst de vader vraagtekens of oma mz haar dochter wel ‘aankan’ in een noodsituatie. Hierdoor blijft volgens de vader de mogelijkheid bestaan dat de kinderen in een onveilige situatie terecht kunnen komen en blijvend in hun ontwikkeling worden geschaad.
4.2.
De moeder verzoekt primair om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De vader behoort niet tot de personen die op basis van artikel 1:265b BW een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen verzoeken.
Subsidiair verzoekt de moeder om het verzoek van de vader af te wijzen en het resterende verzoek van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zorgt ervoor dat oma mz een juridische basis heeft om in te grijpen. De plaatsing bij oma mz maakt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven met vertrouwde mensen om hen heen. Daarnaast maakt deze plaatsing het mogelijk dat de moeder vanuit de thuissituatie deelneemt aan de dagelijkse verzorging van de kinderen.
Hierdoor kan zij in de praktijk brengen wat zij leert bij [organisatie] . Een ingrijpende maatregel, zoals een plaatsing bij een onbekend pleeggezin, wordt hiermee voorkomen.
4.3.
Oma mz vertelt dat haar prioriteit ligt bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op vrijwillige basis kan de oma mz ook wel doorgaan met de verzorging van de kinderen en kan de plaatsing bij haar gewaarborgd worden. Oma mz is echter bang dat zij zonder juridische grond niet kan zeggen dat de kinderen bij haar moeten blijven. In zo’n situatie zou oma mz zich machteloos voelen, zoals zij zich voor 1 november 2023 in bepaalde situaties ook gevoeld heeft.
4.4.
De GI vindt een plaatsing bij de vader nu niet aan de orde. Er is onvoldoende zicht op de thuissituatie van de vader en de interactie van hem met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hier moet meer zicht op komen voordat de GI naar het verzoek van de vader kan kijken.
De vader heeft zich aangemeld bij Jellinek en gaat naar de huisarts voor urinecontroles, maar dit vindt de GI niet voldoende op dit moment. In het verleden heeft de vader lange tijd middelen gebruikt en alcohol gedronken. Hierbij is het ook ingewikkeld dat de biologische vader van [minderjarige 2] in beeld is gekomen en er goed gekeken moet worden hoe dit contact vormgegeven kan worden.

5.De beoordeling

Beslissing

5.1.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI afwijzen en zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. De kinderrechter licht deze beslissing hierna toe.
Verzoek van de GI
5.2.
In de beschikking van 31 januari 2024 heeft de kinderrechter vermeld dat zij heeft overwogen om het verzoek voor de verlenging machtiging uithuisplaatsing op dat moment al af te wijzen, aangezien de moeder bij oma mz inwoont en het de vraag is of in deze situatie daadwerkelijk sprake is van een uithuisplaatsing.
De grote zorgen over de hele situatie hebben de kinderrechter toen echter doen besluiten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 20 maart 2024 te verlengen en het overige deel van het verzoek aan te houden om een aantal vraagpunten te bespreken, samenhangend met de grote risicofactoren op nieuwe incidenten en escalaties, waarbij de veiligheid van de kinderen in het geding zou kunnen komen.
5.3.
De kinderrechter concludeert thans, mede op basis van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, dat er geen juridische grondslag meer aanwezig is om de machtiging tot uithuisplaatsing nog verder te verlengen.
5.4
Uit de stukken, de Basisregistratie Personen en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verteld, blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen met de moeder bij oma mz wonen en hier ook zijn ingeschreven. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en zij verblijven feitelijk ook bij haar, behalve wanneer zij bij de vader zijn.
De woonsituatie van de kinderen is dus in wezen gelijk aan het wonen bij een ouder met gezag. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een plaatsing “buiten het gezin”, als bedoeld in artikel 1:265a BW, zodat een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing niet aan de orde is.
5.5.
Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat een machtiging tot uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265c BW vervalt indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
Uit de stukken blijkt dat de moeder in november 2023 een (verlengd) huisverbod heeft gehad van uiteindelijk 28 dagen. Sinds 8 december 2023 woont de moeder weer bij oma mz.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt niet dat er sindsdien nog dusdanige incidenten hebben plaatsgevonden dat de moeder (tijdelijk) de woning van oma mz heeft moeten verlaten.
Dat betekent dat er sinds 8 december 2023 geen sprake is geweest van een daadwerkelijke effectuering van de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Daarmee stelt de kinderrechter vast dat de verleende machtiging uithuisplaatsing omstreeks 8 maart 2024 is verlopen.
5.6.
Voor zover het verzoek van de GI bij wijze van veiligheidsklep zou moeten worden opgevat als een verzoek om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing, zal de kinderrechter dat eveneens afwijzen.
De kinderrechter begrijpt dat de GI met de machtiging tot uithuisplaatsing wil bewerkstellingen dat de moeder niet zomaar met de kinderen bij de vader of ergens anders gaat wonen. De verwachting is echter dat de moeder op korte termijn niet ergens zal gaan wonen. Dit hangt samen met het feit dat de moeder geen enkel inkomen heeft en de gemeente haar kennelijk heeft laten weten dat zij geen recht heeft op een uitkering. Daarnaast is er ook nog geen kinderalimentatie overeengekomen of vastgesteld. De moeder is dus in financieel opzicht volledig afhankelijk van oma mz.
5.7.
De risico’s die in de vorige beschikking zijn vermeld, lijken te zijn afgenomen, doordat oma mz de komende maanden parttime werkt en daardoor nagenoeg steeds zicht kan houden op de kleinkinderen. Het grootste risico dat de kinderrechter op dit moment ziet is dat de moeder een terugval in haar alcohol- of drugsgebruik krijgt omdat zij haar therapie niet volhoudt. In het geval dat de moeder een zodanige terugval heeft dat zij opnieuw een huisverbod krijgt, zou de plek van de kinderen bij oma mz met een machtiging uithuisplaatsing gegarandeerd zijn.
De moeder laat echter op dit moment een prille, maar positieve ontwikkeling zien. Zij gebruikt inmiddels medicatie om haar af te houden van alcoholgebruik. Ook wordt er via urinecontroles zicht gehouden op eventueel alcohol- of drugsgebruik. Er zijn meerdere hulpverleners van verschillende instanties betrokken. Daarnaast houdt de GI in het kader van de ondertoezichtstelling toezicht.
5.8.
Ter zitting is gebleken dat oma mz de machtiging tot uithuisplaatsing als een steun in de rug ervaart omdat zij daaraan ook het gezag ontleent om te kunnen optreden naar de moeder toe, en om haar kleinkinderen veiligheid te kunnen bieden. De kinderrechter is echter van oordeel dat het dwingend kader van de ondertoezichtstelling hier, tot op zekere hoogte, garanties voor biedt. De GI kan bijvoorbeeld een schriftelijke aanwijzing geven aan de ouders. Ook kan oma mz altijd de gezinsvoogd benaderen als zij zorgen heeft.
5.9.
Indien de moeder toch, tegen alle adviezen in hetzij alleen hetzij met de kinderen ergens anders zou gaan wonen, dan kan er door de GI opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd worden.
Verzoek van de vader
5.10.
De vader verzoekt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis worden geplaatst bij de vader. Op basis van artikel 1:265b BW kan de vader dit niet verzoeken. Alleen de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en het openbaar ministerie kunnen zo’n verzoek indienen. Hierdoor kan de vader niet worden ontvangen in zijn verzoek, omdat de wet dat niet toelaat. Dat maakt dat de kinderrechter de vader niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn verzoek.
5.11.
Afgezien daarvan lijkt het goed voor de kinderen om niet te veel wijzigingen in de situatie te brengen. Daarnaast kan de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling ook beoordelen in hoeverre een uitbreiding van de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het resterende deel van het verzoek van de GI af;
6.2.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024 door mr. R.R. Everaars-Katerberg, kinderrechter, in aanwezigheid van I. Stooker als griffier, en op schrift gesteld op 5 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.