Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met 4 producties
- de mondelinge behandeling van 15 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
‘volledig rijklaar en komend jaar geen onderhoud nodig; rijdt en schakelt als nieuw. Zowel optisch als technisch in topstaat.’.
€ 3.181,79. [gedaagde] heeft [eiser] geantwoord dat hij erop terugkomt. Op 26 april 2022 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals gevraagd om naar de factuur te kijken. [gedaagde] heeft op 29 april 2022 geantwoord dat er tijdens de aankoop geen gebreken waren omdat de auto zonder mankementen of defecten door de keuring is gekomen.
€ 3.181,79, voor de door [bedrijf 2] op 19 april 2022 deels herstelde gebreken, op [gedaagde] . [eiser] heeft [gedaagde] verzocht de resterende gebreken, waarvoor een offerte van € 1.443,53 ligt, binnen veertien dagen kosteloos te herstellen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd. [eiser] heeft [bedrijf 4] vervolgens opdracht gegeven de auto te repareren. Tijdens de reparatie in januari 2023 heeft [bedrijf 4] geconstateerd dat de motor gedemonteerd diende te worden om te controleren of deze nog gerepareerd kon worden. [bedrijf 4] heeft [eiser] voor de verrichtte werkzaamheden op 28 januari 2023 een factuur verstrekt voor € 2.858,50. Na demontage heeft [bedrijf 4] geconstateerd dat de motor dusdanig is beschadigd, dat deze vervangen moest worden. [bedrijf 4] heeft hiervoor op 14 februari 2023 een offerte uitgebracht, voor € 9.304,92.
3.Het geschil
€ 15.452,01 aan herstelkosten en € 115,99 aan diagnosekosten op grond van artikel 7:24 BW omdat de auto niet de eigenschappen bezit die hij mocht verwachten.
4.De beoordeling
‘laat de auto eerst controleren en als er iets aan de auto mankeert kun je ook met de garage die de reparatie heeft uitgevoerd contact opnemen.’Vervolgens is het eerstvolgende app-contact tussen partijen op 21 april 2022, waaruit blijkt dat [eiser] de reparatie door [bedrijf 3] al heeft laten doen. Ook al had [eiser] na de aflevering van de auto al twee keer door [gedaagde] reparaties aan de auto laten verrichten, [eiser] had na de tweede reparatie [gedaagde] eerst moeten vragen de nog steeds aanwezige gebreken binnen een redelijke termijn te laten herstellen. Omdat [eiser] dit niet heeft gedaan en [bedrijf 3] de opdracht heeft gegeven de nog aanwezige gebreken te herstellen, kan de vordering tot betaling van de herstelkosten van € 3.181,79, voor de reparatie op
€ 9.411,72.
.Omdat alleen een hoofdsom van € 115,99 toewijsbaar is, moet de vergoeding buitengerechtelijke kosten over deze hoofdsom worden berekend. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu [eiser] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De toewijsbare vergoeding buitengerechtelijke incassokosten bedraagt daarom € 40,00.
5.De beslissing
24 april 2024.