ECLI:NL:RBMNE:2024:2447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/16/572135 / KG RK 24-236
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot onderhandse verkoop van onroerende zaak ex artikel 3:268 lid 2 BW

In deze zaak heeft de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. op 18 maart 2024 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met het verzoek om verlof tot onderhandse verkoop van een onroerende zaak op basis van artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Rabobank heeft een geldlening verstrekt aan de verweerder, die in gebreke is gebleven met de betaling van zijn verplichtingen. De totale vordering van de Rabobank op de verweerder bedraagt € 395.343,20, en de Rabobank heeft de mogelijkheid om de onroerende zaak onderhands te verkopen voor een bedrag van € 456.300,-- aan een derde partij.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 april 2024, waarbij de verweerder aanvoerde dat hij niet de natuurlijke persoon is tegen wie het verzoekschrift zich richt, maar slechts een begunstigde van de overleden natuurlijke persoon. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verweerder niet heeft aangetoond dat hij niet de persoon is die de hypothecaire geldlening is aangegaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bod van € 456.300,-- de getaxeerde waarde van de vermoedelijke executoriale veilingopbrengst overstijgt, en heeft daarom het verzoek van de Rabobank toegewezen.

Daarnaast heeft de Rabobank verzocht om ontruiming van de onroerende zaak, wat ook is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de verweerder en zijnen veroordeeld tot ontruiming binnen twee weken na betekening van de beschikking. Het verzoek van de verweerder om de voorzieningenrechter tot trustee te benoemen is afgewezen, omdat dit verzoek niet door een advocaat is ingediend. De beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en is openbaar uitgesproken op 12 april 2024.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/572135 / KG RK 24-236
Beschikking van de voorzieningenrechter van 12 april 2024
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
verzoekster,
verder te noemen: ‘Rabobank’,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
verder te noemen: ‘ [verweerder] ’,
met de navolgende belanghebbenden:
‒ de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
‒ de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
‒ de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 3] .

1.Verloop van de procedure

1.1.
Rabobank heeft op 18 maart 2024 een verzoekschrift ex artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft bij brieven van 20 maart 2024 Rabobank en [verweerder] aangeschreven. In deze brief is bepaald dat het verzoek mondeling behandeld wordt op 3 april 2024 en dat [verweerder] in de gelegenheid wordt gesteld om verweer te voeren.
1.3.
Op 20 maart 2024 heeft de griffier brieven naar de belanghebbenden gestuurd, waarin zij worden opgeroepen om op de zitting van 3 april 2024 te verschijnen.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Op deze zitting waren aanwezig mevrouw mr. S. Brenninkmeijer, vergezeld door twee kantoorgenoten, namens de Rabobank, de heer [verweerder] [1] en de heer [A] .
1.5.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Rabobank heeft op 2 juli 2021 aan [verweerder] bij notariële akte van geldlening met hypotheekstelling een geldlening verstrekt. Tot verhaal van de verstrekte geldlening is er bij deze akte een recht van hypotheek verstrekt op de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummer] (verder ook te noemen: de onroerende zaak).
2.2.
[verweerder] is in gebreke gebleven met de voldoening van diens verplichtingen uit hoofde van voornoemde geldlening. De schulden waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd, zijn daardoor opeisbaar geworden. De totale vordering van de Rabobank op [verweerder] bedraagt per 12 maart 2024 € 395.343,20, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3.
Rabobank heeft per deurwaardersexploot van 5 december 2023 aan [verweerder] onder meer bericht op 26 maart 2024 tot openbare verkoop van de onroerende zaak over te gaan.
2.4.
Rabobank heeft blijkens de daarvan overgelegde koopakte de mogelijkheid de onroerende zaak onderhands te verkopen voor een bedrag van € 456.300,-- aan [belanghebbende 1] B.V.
2.5.
De waarde van de onroerende zaak is door [onderneming] , kantoorhoudend te [plaats 3] , per 15 januari 2024 getaxeerd op:
  • € 385.000,-- als vermoedelijke verkoopopbrengst bij een executieveiling, vrij van huur;
  • € 375.000,-- als vermoedelijke verkoopopbrengst bij een executieveiling, in verhuurde staat;
  • € 430.000,-- als vermoedelijke verkoopopbrengst bij een onderhandse verkoop, vrij van huur;
  • € 380.000,-- als vermoedelijke verkoopopbrengst bij een onderhandse verkoop, in verhuurde staat.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
toestemming aan de Rabobank te verlenen om tot onderhandse verkoop ex artikel 3:268 lid 2 BW conform de gesloten koopovereenkomst over te gaan dan wel, bij afwijzing van dit verzoek een nieuwe veilingdatum vast te stellen, als bedoeld in artikel 548 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
[verweerder] en de zijnen te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak ex artikel 3:268 lid 2 BW over te gaan binnen twee weken na betekening van de beschikking.
3.2.
De Rabobank heeft volhard bij het verzoek. [verweerder] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat het verzoek afgewezen dient te worden. Hij heeft daartoe ten eerste gesteld dat de natuurlijke persoon [verweerder] niet (meer) leeft en dat hij gezien moet worden als begunstigde van zijn nalatenschap. Ten tweede heeft [verweerder] gesteld dat de door [onderneming] getaxeerde verkoopopbrengst onjuist zou zijn omdat zij is uitgegaan van een onjuiste zonligging van de tuin van de onroerende zaak. [verweerder] heeft aangevoerd dat de ligging van de tuin op het zuiden is gelegen – in plaats van het noordwesten – en dat daarom de mogelijke verkoopopbrengst hoger zou moeten zijn.
Tenslotte heeft [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling het (tegen)verzoek gedaan om de voorzieningenrechter tot ‘trustee’ te benoemen. De Rabobank heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter deze benoeming zou moeten weigeren.

4.De beoordeling

De hoedanigheid van [verweerder]
4.1.
[verweerder] heeft aangevoerd dat de persoon, die op 2 juli 2021 een hypothecaire geldlening is aangegaan ( [verweerder] , verweerder), is overleden. Hoewel [verweerder] daartoe ter zitting in de gelegenheid is gesteld, is hij er niet in geslaagd dit aan te tonen met verificatoire bescheiden zoals bijvoorbeeld een akte van erfrecht en rechtsgeldig testament. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [verweerder] zelf is verschenen.
Toestemming voor onderhandse verkoop
4.2.
Nu het bij verzoekschrift overgelegde bod van € 456.300,-- de getaxeerde waarde van de vermoedelijke executoriale veilingopbrengst van € 385.000,-- ruim overstijgt, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk geworden dat er geen hogere opbrengst te verwachten valt bij een openbare verkoop, zodat onderhavig verzoek, als op de wet gegrond, zal worden toegewezen.
4.3.
Ten aanzien van het verweer tegen de getaxeerde waarden in het taxatierapport van [onderneming] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De Rabobank heeft de stelling van [verweerder] betreffende de zonligging van de tuin van het onroerend goed niet weersproken. Desalniettemin, de enkele omstandigheid dat de tuinligging niet juist is opgenomen in het taxatierapport kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter
– opnieuw gelet op het positieve verschil van € 71.300,-- tussen het bod en de getaxeerde waarde – niet zo zwaar wegen dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daar komt nog bij dat het ging om een geveltaxatie omdat [verweerder] hieraan niet heeft meegewerkt.
Ontruiming van de onroerende zaak
4.4.
Voorts verzoekt de Rabobank om [verweerder] en de zijnen te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak, binnen twee weken na betekening van de beschikking. De kantonrechter overweegt dat de executerend hypotheekhouder op grond van de bepaling in artikel 3:268 lid 2 BW een ontruimingstitel kan verkrijgen door daarom te verzoeken. Daarom zal daarom dit verzoek worden toegewezen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:89 BW.
Benoeming tot trustee
4.5.
In de door [verweerder] overgelegde productie is vermeld dat de voorzieningenrechter moet worden benoemd tot “trustee”. Nog afgezien van de grondslag en inhoud daarvan wordt opgemerkt dat, voor zover dit als een tegenverzoek moet worden opgevat, [verweerder] hierin niet kan worden ontvangen. Het indienen van een tegenverzoek is een proceshandeling, die enkel door een advocaat kan worden verricht. Vast staat dat zich namens [verweerder] geen advocaat heeft gesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de verkoop van de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummer] , onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een gewaarmerkt afschrift aan deze beschikking is gehecht;
5.2.
veroordeelt [verweerder] en de zijnen tot ontruiming van de onroerende zaak ex artikel 3:268 lid 2 BW met dien verstande dat de ontruiming niet eerder plaatsvindt dan na inschrijving op de voet van artikel 3:89 BW;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart [verweerder] niet ontvankelijk in zijn tegenverzoek;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.

Voetnoten

1.[verweerder] heeft hierbij aangegeven dat hij zich identificeert als ‘ [verweerder (voornaam)] van de familie [achternaam van verweerder] ’