ECLI:NL:RBMNE:2024:2438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een airco-installatie op dakopbouw; geen weigeringsgrond

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning die op 11 november 2022 is verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van een airco-installatie op de dakopbouw aan de achterzijde van een woning in Utrecht. Eisers, die naast de woning wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Het college van burgemeester en wethouders heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar de omgevingsvergunning in stand gelaten met een aangepaste voorwaarde. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 6 maart 2024 de zaak behandeld. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen wettelijke weigeringsgronden zijn voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de vergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is vervallen, maar dat het oude recht van toepassing blijft op aanvragen die voor deze datum zijn ingediend.

Eisers hebben aangevoerd dat het aangepaste voorschrift over de omkasting van de airco-installatie niet uitvoerbaar is en dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. De rechtbank oordeelt echter dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat met het aangepaste voorschrift aan de eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en verklaart het beroep van eisers ongegrond. De omgevingsvergunning blijft in stand en eisers krijgen geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar uitgesproken op 17 april 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Derde partij 1] en [Derde partij 2] uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. Patandin).

Inleiding

Het college heeft op 11 november 2022 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het onder voorwaarden bouwen van een airco-installatie op de dakopbouw aan de achterzijde van het adres [adres 1] in Utrecht (de woning). Eisers wonen naast de woning op [adres 2] en hebben tegen de vergunning bezwaar gemaakt.
Tijdens een hoorzitting hebben eisers hun bezwaren toegelicht.
Het college heeft bij besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard, de voorwaarde met betrekking tot de omkasting aangepast en voor het overige de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

1. De verleende omgevingsvergunning is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.

Het bestreden besluit

2. Het college heeft in de bezwaren van eisers en de conclusies van het door eisers overgelegde advies van LBP Sight B.V. aanleiding gezien om het eerdere bij de vergunning opgenomen Bouwbesluit-voorschrift te vervangen door
“De geluidsdruk op de erfgrens veroorzaakt door de airco installatie mag niet hoger zijn dan 40dB. Hieraan wilt u voldoen door het toepassen van een geluidsdempende omkasting. De toe te passen omkasting dient tot resultaat te hebben dat de geluidsdruk op de erfgrens veroorzaakt door de airco installatie ten hoogste 40 dB is (bij gebruik van de omkasting).”Met dat voorschrift is het aannemelijk dat wordt voldaan aan de eis uit het Bouwbesluit. Verder heeft het college overwogen dat de achterzijde van de woning welstandsvrij is, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft daarom geconcludeerd dat geen van de weigeringsgronden zich voordoet en dat hij dus de omgevingsvergunning heeft moeten verlenen. Vanwege het vervangen van het voorschrift heeft het college wel zijn eerdere besluit herroepen en een vergoeding voor de proceskosten aan eisers toegekend.

Het beoordelingskader

3. Bij de beoordeling van het bestreden besluit kijkt de rechtbank of het college terecht heeft geconcludeerd dat geen van de wettelijke weigeringsgronden zich voordoet. [1] Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen mag het college die vergunning namelijk alleen weigeren als het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Als geen van deze weigeringsgronden zich voordoet, moet het college de omgevingsvergunning verlenen. Het college heeft dan geen beslissingsruimte.
4. Het beroep van eisers richt zich op twee van deze weigeringsgronden, namelijk strijd met het Bouwbesluit en met de redelijke eisen van welstand.
Strijd met het Bouwbesluit?
5. Eisers stellen dat het aangepaste voorschrift over de omkasting niet uitvoerbaar is, tot onduidelijkheid leidt en niet handhaafbaar is. Eisers vinden dat het college op voorhand had moeten onderzoeken of het voorschrift uitvoerbaar is. Een grote omkasting, die nodig zou moeten zijn om te voldoen aan de minimale geluidsreductie van 8 dB(A) is niet mogelijk op de huidige locatie. Eisers vrezen daarom geluidsoverlast en vinden dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat met het opleggen van het voorschrift aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit en dan met name artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit.
6. In dat artikel 3.8 van het Bouwbesluit staat dat een installatie zoals een airco of een warmtepomp maximaal 40 dB geluid mag veroorzaken op de grens met een perceel dat voor wonen is bestemd. Het geluidsniveau van ten hoogste 40 dB wordt bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
7. Het college moet een aanvraag om een omgevingsvergunning toetsen aan het Bouwbesluit. Het is vaste rechtspraak dat die toets een aannemelijkheidstoets is. Het college komt beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [2] Voor het verlenen van de omgevingsvergunning is het college in beginsel ook niet gehouden ter plaatse onderzoek te doen naar mogelijke overschrijding van geluidsnormen voor zover die betrekking heeft op de activiteit bouwen. De vrees voor geluidsoverlast valt buiten het toetsingskader van het Bouwbesluit.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college na heroverweging in bezwaar en onder verwijzing naar het advies van LBP Sight voldoende gemotiveerd dat aannemelijk is dat met het aangepaste voorschrift aan de eis uit het Bouwbesluit voldaan wordt. Het is vervolgens aan vergunninghouder om aan de gestelde eisen te voldoen.
Op de zitting is gebleken dat vergunninghouder inmiddels een langwerpig paneel heeft geplaatst tegen de airco-unit en dat er geen omkasting is. Vergunninghouder wil geluidsmetingen door de gemeente laten uitvoeren om te beoordelen of met plaatsing van dit paneel aan de geluidsnorm wordt voldaan. Bij niet nakoming kunnen eisers bij het college een verzoek om handhaving indienen.
Ten onrechte niet getoetst aan de redelijke eisen van welstand?
9. Deze beroepsgrond behoeft geen bespreking meer, omdat eisers deze grond op de zitting hebben ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie van het voorgaande is dat het college terecht heeft vastgesteld dat zich hier geen weigeringsgrond voordoet en dat hij de omgevingsvergunning dus moest verlenen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning met het aangepaste voorschrift in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
rechter

is verhinderd te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375 en van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:112.