ECLI:NL:RBMNE:2024:2437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 22/3544, UTR 22/3545, UTR 22/3546, UTR 22/3547, UTR 22/3548 en UTR 22/3549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 april 2024, wordt de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen een WOZ-beschikking beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de waardering van verschillende onroerende zaken, maar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank constateert dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 14 maart 2022 eindigde, terwijl eiseres het bezwaarschrift pas op 13 april 2022 ter post heeft bezorgd. Eiseres stelde dat het bezwaarschrift op 11 maart 2022 op de post is gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de procedure niet onredelijk lang heeft geduurd, aangezien de termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase nog niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/3544, UTR 22/3545, UTR 22/3546, UTR 22/3547, UTR 22/3548 en UTR 22/3549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.C.M. Roon).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het primaire besluit.
1.1.
In de beschikking van 31 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waardes van [adres 1] (UTR 22/3544), [adres 2] (UTR 22/3545), [adres 3] (UTR 22/3546), [adres 4] (UTR 22/3547), [adres 5] (UTR 22/3548) en [adres 6] (UTR 22/3549) vastgesteld naar waardepeildatum 1 januari 2021. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 11 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Het geschil

Het standpunt van partijen
2. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het bezwaarschrift op 11 maart 2022 op de post is gedaan en zij niet kan controleren wanneer PostNL het bezwaarschrift bij verweerder heeft bezorgd. Het is volgens eiseres ook eerst aan verweerder om aan te tonen wanneer het primaire besluit is verstuurd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht nietontvankelijk is verklaard. Verweerder wijst daarbij op de poststempel op de envelop van het ingediende bezwaarschrift met de datum 13 april 2022. Op de zitting heeft verweerder verder aangevoerd dat eiseres het primaire besluit heeft ontvangen, gelet op de volledige betaling van de onroerendezaakbelasting van eiseres op 10 maart 2022.
Beoordeling door de rechtbank
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de beschikking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift met de post wordt verstuurd, is het bezwaarschrift ook tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij verweerder is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
5. De rechtbank overweegt dat de op 31 januari 2022 gedagtekende aanslag door eiseres is ontvangen binnen de bezwaartermijn. Dit blijkt uit het feit dat eiseres op 10 maart 2022 de aanslag bij verweerder volledig heeft betaald. Eiseres heeft de betaling van de onroerendezaakbelasting niet betwist.
6. De rechtbank overweegt verder dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 14 maart 2022. Het is vervolgens aan eiseres om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. Eiseres kan dit aantonen via aangetekende post of de poststempel. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig, dus op 11 maart 2022 of in ieder geval voor 14 maart 2022, ter post heeft bezorgd. Eiseres heeft het bezwaarschrift niet per aangetekende post verstuurd. Op de door verweerder overgelegde kopie van de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden, staat een poststempel met de datum 13 april 2022. Gelet op het gebrek aan bewijs van de kant van eiseres gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift bij deze envelop hoort en eiseres het bezwaarschrift op die dag – en dus te laat – ter post heeft bezorgd. Eiseres heeft verder ook op niets kunnen wijzen dat bevestigt dat het bezwaar op 11 maart 2022 of voor 14 maart 2022 ter post bij verweerder is bezorgd.
7. Verweerder heeft na ontvangst van het bezwaar weliswaar nagelaten om bij eiseres te informeren naar de reden van de termijnoverschrijding, maar eiseres is hierdoor niet in haar belang geschaad. Eiseres is immers ter zitting in de gelegenheid gesteld de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten en heeft gesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Omdat de rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De duur van de procedure en het verzoek om immateriële schadevergoeding
8. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze beroepszaak is het bezwaarschrift ontvangen op 14 april 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen twee jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.