ECLI:NL:RBMNE:2024:2432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/1423
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde onroerende zaak ongegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 20 januari 2023. De beschikking van 25 februari 2022, waarin de waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] voor het belastingjaar 2022 is vastgesteld op € 315.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021, is door verweerder opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit, maar in de uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard en is de WOZ-waarde gehandhaafd.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift met een taxatiematrix heeft overgelegd. De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 1 maart 2024 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij de gemachtigden van beide partijen en een taxateur van verweerder aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat eiser de door verweerder vastgestelde waarde van zijn woning niet meer bestrijdt, wat betekent dat de waarde van de woning op de waardepeildatum terecht is vastgesteld op € 315.000,-.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder in het bestreden besluit bij referentiewoning 1 uitging van de transportdatum en niet van de datum van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelt echter dat deze enkele omstandigheid onvoldoende reden is om een proceskostenvergoeding toe te kennen, aangezien eiser meer beroepsgronden had aangevoerd die hij op de zitting heeft ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Poen),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M.M. Dens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 20 januari 2023.
1.1.
In de beschikking van 25 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] (de woning) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 315.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 januari 2023 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 1 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder.

Beoordelingskader

2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
4. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 17 september 2020 voor € 307.500,-;
- [adres 3] , verkocht op 30 april 2020 voor € 287.500,-; en
- [adres 4] , verkocht op 30 april 2020 voor € 280.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de waarde van de woning voldoende inzichtelijk en onderbouwd is. De rechtbank stelt vast dat eiser de door verweerder vastgestelde waarde van zijn woning niet meer bestrijdt. Dat betekent dat verweerder de waarde van de woning op waardepeildatum terecht heeft vastgesteld op € 315.000,-.
6. Eiser voert aan dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder in het bestreden besluit bij referentiewoning 1 uit was gegaan van de transportdatum en niet van de datum van de koopovereenkomst. Hierdoor bestond bij eiser de veronderstelling dat de waarde onjuist was vastgesteld en heeft eiser beroep moeten instellen. De enkele omstandigheid dat verweerder de transportdatum heeft opgegeven en dat deze datum niet goed is vastgesteld in het bestreden besluit, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank overweegt daartoe dat deze enkele omstandigheid geen reden kan vormen voor eiser om in beroep te gaan. Dit blijkt ook uit het beroepschrift waarin eiser meer beroepsgronden heeft aangevoerd over onder meer de WOZ-waarde en de stukken in de zin van artikel 40 van de Wet WOZ. Dat eiser deze beroepsgronden op de zitting heeft ingetrokken, doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.