ECLI:NL:RBMNE:2024:2431

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/1430
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de toepassing van referentiewoningen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente, inzake de WOZ-waarde van een woning. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen en de taxateur van verweerder aanwezig waren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 214.000,- voor het belastingjaar 2022, die was gebaseerd op een waardepeildatum van 1 januari 2021. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 203.000,-. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door gebruik te maken van een taxatiematrix met vergelijkbare referentiewoningen. De rechtbank volgt de taxateur in zijn uitleg over de ligging van referentiewoning 3 en de toepassing van de juiste objectkenmerken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Poen),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M.M. Dens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 20 januari 2023.
1.1.
In de beschikking van 25 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] (de woning) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 214.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 januari 2023 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 1 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder.

Overwegingen

2. De woning is een in 1982 gebouwde tussenwoning met een berging van 8 m2, een tuinhuis en een carport van 12 m2. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 102 m2 en is gelegen op een kavel van 137 m2.
3. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2021. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 203.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 214.000,-.
Beoordelingskader
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 17 juli 2020 voor € 205.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 28 juli 2020 voor € 210.000,-; en
- [adres 4] , verkocht op 29 maart 2021 voor € 242.067,-.

Beoordeling door de rechtbank

7. Bij de beoordeling van het standpunt van eiser stelt de rechtbank voorop dat eiser op de zitting zijn beroepsgronden heeft beperkt tot hetgeen op zitting is besproken. De rechtbank zal de overige beroepsgronden van eiser daarom niet bespreken in haar uitspraak.
De taxatiematrix van verweerder
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van de gebruikte referentiewoningen in de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De referentiewoningen zijn namelijk goed vergelijkbaar met de woning van eiser voor wat betreft grootte, bouwjaar, ligging en uitstraling. Uit de gerealiseerde verkoopcijfers van deze referentiewoningen volgt een marktprijs van tussen de € 1.682,- en € 1.833,- per m2. Voor de woning heeft verweerder een waarde van € 1.752,- per m2 gehanteerd. Gelet hierop is het aannemelijk dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
9. Wat eiser heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
De BAG-registratie
10. Eiser voert aan dat er verschillen zijn tussen de gebruiksoppervlaktes van de referentiewoningen in de taxatiematrix en de oppervlakten volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Eiser twijfelt er daarom aan of verweerder bij de waardering van de juiste objectkenmerken is uitgegaan.
11. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Door de taxateur van verweerder is op de zitting uitgelegd dat wordt uitgegaan van de oppervlaktes zoals blijkt uit de WOZadministratie van verweerder. In de BAG wordt een andere berekeningsmethodiek gehanteerd. Bij de BAG wordt bijvoorbeeld verplicht de oppervlakte van garages opgenomen als gebruiksoppervlakte, terwijl verweerder de oppervlakte van het woongedeelte afzonderlijk van garages taxeert. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van deze eigen administratie uit mag gaan, omdat verweerder niet gehouden is om uit te gaan van de BAG. Uit de enkele stelling van eiser, zonder nadere onderbouwing, is de rechtbank ook niet gebleken dat deze registratie van verweerder onjuist is.
Niet gecorrigeerde ligging
12. Eiser voert verder aan dat verweerder bij referentiewoning 3 ten onrechte geen correctie heeft toegepast voor de ligging. Hierbij wordt de ligging aangeduid als 4, terwijl de ligging van onderhavig object als 3 is aangeduid.
13. Op de zitting heeft de taxateur toegelicht dat in de taxatiematrix de ligging van referentiewoning 3 door een fout als ‘ligging 4’ staat genoteerd, maar dat de ligging van deze referentie als 3 is gekwalificeerd. De taxateur verwijst hiervoor naar het feit dat geen correctie is toegepast en in het taxatieverslag van referentiewoning 3 ook staat dat de ligging op 3 is geduid. De rechtbank kan de taxateur hierin volgen. Eiser heeft dit ook niet weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.