ECLI:NL:RBMNE:2024:2425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10886250 / MV EXPL 24-9 D/1403 van
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonvordering en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagden]. [Eiseres] vorderde de doorbetaling van haar loon, dat door [gedaagden] was stopgezet op grond van een loonsanctie vanwege vermeende tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen. De procedure begon met een dagvaarding op 26 januari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 april 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] sinds 1 september 2019 in dienst was bij [gedaagden] en sinds 9 januari 2022 arbeidsongeschikt is. Het UWV had eerder geoordeeld dat [gedaagden] niet voldoende had gedaan voor de re-integratie van [eiseres] en had de loondoorbetaling verlengd tot 30 december 2024. De kantonrechter oordeelde dat de loonsanctie onterecht was opgelegd, omdat uit rapportages van het UWV bleek dat de inspanningen van [gedaagden] onvoldoende waren. De vordering van [eiseres] tot doorbetaling van haar loon werd toegewezen, met een wettelijke verhoging en rente. De vordering in reconventie van [gedaagden] werd afgewezen, en [gedaagden] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 19 april 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10886250 / MV EXPL 24-9
Dl1403 van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. M.J. Hamer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1]V.O.F.,
gevestigd te Naarden,
2.
[gedaagde sub 2] ,
in hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] ,
in hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
vertegenwoordigd dóor de heer F.W. Ahlrichs,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2024
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
- de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling was aanvankelijk gepland voor 23 februari 2024. Deze is toen aangehouden een heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 5 april 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 september 2019, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in dienst van [gedaagden] , tegen een salaris van € 400,00 (netto) per week, bij een werkweek van 32 uur.
2.2.
Sinds 9 januari 2022 is [eiseres] arbeidsongeschikt en heeft zij geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagden] .
2.3.
ln de periodieke rapportage van de bedrijfsarts van 4 september 2023 schrijft deze:
"
Vandaag sprak ik mw [eiseres] . Ik heb haar sinds december 2022 niet meer gesproken. Ik begrijp dat er in de tussentijd geen gesprek met mediation is geweest en dat er sprake is van een aanhoudend arbeidsconflict. In maart 2023 onderging zij een medische behandeling. Sindsdien zijn de klachten van haar linker, niet dominante bovenste ledemaat verbeterd, maar is er wel aanhoudend sprake van beperkingen.
[...]
In verband met het lopende arbeidsconflict heeft tot op heden geen reïntegratie plaatsgevonden. Voor passend werk is werknemer in principe hersteld. rekening houdend met bovengenoemde. mogelijk blijvende beperkingen. [. .. ]"
2.4.
Op 2 januari 2024 heeft [gedaagden] [eiseres] in een e-mail het volgende bericht:
"RE-INTEGRATIE WERKZAAMHEDEN:
Uw cliënt kan zich vandaag. uiterlijk morgen melden bij [...] pizzeria keten [naam] . Uw cliënt kan in [plaats] of [plaats] per direct beginnen mei re-integratie werkzaamheden rekening houdend met het advies van de Arbo arts.
[...]
Mocht uw cliënt zich niet uiterlijk morgen melden bij [naam] dan zal de heer [gedaagde sub 3] per Donderdag a.s. een loonsanctie opleggen. Deze zal pas worden opgeheven zodra uw cliënt met re-integratie werkzaamheden gaat beginnen.
Inmiddels is het ook duidelijk geworden dat uw cliënt niet wil meewerken aan het verhalen van de loonschade op de veroorzaker van haar scooter ongeluk wat in November 2020 heeft plaatsgevonden[...]
en vervolgens op 4 januari 2024:
Wij schrijven u deze brief om u op de hoogte te stellen van onze beslissing om een loonstop op te leggen. In overeenstemming met de regels van de Wet verbetering poortwachter zijn wij dit verplicht te doen. Op grond van Art 7:629 lid 3 BW ben ik gerechtigd uw salaris te stoppen. Als reden is formeel de grondslag dat u als werknemer weigert aan uw re­ integratieverplichtingen te voldoen.
De loonstop zal van kracht worden op dinsdag 9 januari 2023".
2.5.
Het UWV heeft [eiseres] met een brief van
5januari 2024, onder meer, het volgende geschreven:
"U beeft bij ons op 30 oktober 2023 een WIA-uitkering aangevraagd Wij hebben beoordeeld of uw werkgever alle verplichtingen is nagekomen voor uw re-integratie. Wij vinden dat hij dit niet heeft gedaan.
Wij missen nog demedische informatiedie bij het re-integratieverslag hoort.
Daarom hebben wij de periode waarin utijdens ziekte recht heeft op loon, verlengd tot 30 december 2024."
2.6.
Een (nieuwe) bedrijfsarts heeft in het verslag van het gesprek met [eiseres] op 13 februari 2024, onder meer, het volgende genoteerd:
"Ik adviseer om de beschikbare mogelijkheid nu in te zetten voor het op starten van spoor 2 re-integratie met bij voorkeur ondersteuning door een arbeidsdeskundige. Op basis van de aanbevelingen van de arbeidsdeskundige kan vervolgens gestart worden met een 2 sporen beleid met passend werk en parallel hieraan activiteiten in spoor 2. Een stapsgewijze opbouw in tijd is hierbij aangewezen."
2.7.
ln de arbeidsdeskundige rapportage (van het UWV) van 29 februari 2024 staat:
"[...]
4.
Beoordeling re-integratie inspanningen
Werknemer is ziek vanaf 03-01-2022. Zij wordt pas door de arboarts voor de probleemanalyse gezien 01-11-2022. Er wordt daarbij geconstateerd dat er een arbeidsconflict is en dat er sprake is van beperkingen (waarmee het aannemelijk is dat het eigen werk niet passend is). Er is verder niet gere-integreerd op basis van een belastbaarheid, er is geen tweede spoor ingezet. [. .. ], dan wordt werknemer ruim 2 maanden daarna weer gezien door de arboarts. Ook nu wordt niet direct adequate re­ integratie ingezet en wordt het conflict niet aangepakt. [...]
De werkgever vraagt in een deskundigenoordeel "doet mijn werknemer voldoende aan re­ ïntegratie?" Er is in de huidige situatie niet direct aanleiding daaraan te twijfelen. De werkgever dient te starten met de re-integratie vorm te geven op grond van belasting en belastbaarheid en aandacht te geven aan het lopende conflict.

5.Conclusie

De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn voldoende."
2.8.
Het UWV heeft [gedaagden] met een brief van 28 maart 2024 bericht:
"Beoordeling re-integratie
Wij hebben het re-integratieverslag beoordeeld Volgens ons heeft u niet voldoende gedaan om uw werknemer te re-integreren.[...]
Langer loon doorbetalen
Omdat u nog niet voldoet aan uw re-integratieverplichtingen, moet u het loon van mevrouw
[eiseres] doorbetalen tot 30 december 2024."
ln het hierbij gevoegde arbeidsdeskundig rapport schrijft het UWV dat zij, onder meer, tot deze conclusie is gekomen omdat [eiseres] na haar ziekmelding in januari 2022 voor de eerste keer veel te laat is gezien door de bedrijfsarts, er niets is gedaan om het geconstateerde arbeidsconflict op te lossen, er geen onderzoek is gedaan naar herplaatsing in eigen, ander of passend werk en dat het re-integratietraject naar arbeidsmogelijkheden buiten de organisatie niet adequaat is geweest.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert de (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagden] tot doorbetaling van het overeengekomen loon, vanaf 9 januari 2024 tot er een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijke Wetboek (BW) en te vermeerderen met de wettelijke rente, met een veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] -verkort en zakelijk weergegeven- het navolgende ten grondslag gelegd. Tussen partijen zijn al twee eerdere procedures gevoerd, onder meer over het doorbetalen van het loon. Ondanks pogingen van partijen om tot een regeling voor hun geschillen gekomen, slepen het arbeidsconflict en de perikelen rondom de re-integratie van [eiseres] zich voort. Nadat het UWV [gedaagden] heeft bericht dat het loon van [eiseres] tot 30 december 2024 moet worden doorbetaald (en [gedaagden] meer re-integratie­ inspanningen moet verrichten), heeft [gedaagden] [eiseres] een bericht gestuurd dat zij de kans krijgt om werkzaamheden te gaan verrichten bij een pizzeria, [naam] , en dat anders de betaling van het loon wordt stopgezet, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. [eiseres] vordert daarom in dit kort gedaan doorbetaling van het loon. Er kan, volgens [eiseres] , geen discussie zijn dat zij nog arbeidsongeschikt is. Dat is voor het laatst (voor het uitbrengen van de dagvaarding in september 2023) door de bedrijfsarts beoordeeld en daarna is [eiseres] niet meer opgeroepen voor het spreekuur. De bedrijfsarts heeft geen re-integratieadvies gegeven, er is geen inzetbaarheidsprofiel opgesteld, noch is er een arbeidsdeskundig rapport. Het is niet aan [gedaagden] om te bepalen welke re-integratiewerkzaamheden [eiseres] kan verrichten. Het is [gedaagden] die alle re-integratieverplichtingen naast zich neerlegt en het UWV heeft ook klip en klaar geoordeeld dat [gedaagden] is tekortgeschoten. Het is aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [gedaagden] verplicht is het loon van [eiseres] door te betalen en daartoe veroordeeld zal worden. Zij heeft daarom een spoedeisend belang bij haar vorderingen in deze procedure.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van
(primair)€ 11.807,91, dan wel
(subsidiair) €2.951,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2021, met een veroordeling van [eiseres] in de kosten. [gedaagden] heeft aan deze vordering - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat zij gerechtigd is onterecht betaald loon van [eiseres] terug te vorderen, omdat zij weigert om mee te werken aan het verhalen van deze loonbetalingen op de veroorzaker van een scooterongeval, dat [eiseres] is overkomen en waardoor zij eerder een langere periode arbeidsongeschikt is geweest.
4.2.
[eiseres] voert inhoudelijk verweer tegen de vordering in reconventie en heeft zich ook op het standpunt gesteld dat deze vordering - slechts één dag voor de mondelinge behandeling- te laat is ingesteld.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom - zoals hier aan de orde is-, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.2.
[gedaagden] heeft in de conclusie van antwoord, die voorafgaande aan de mondelinge behandeling is ingediend, aangevoerd dat de loonbetaling met ingang van 17 maart 2024 is hervat en dat is door [eiseres] bevestigd. De periode, waarover het loon in dit kort geding wordt gevorderd, beperkt zich derhalve tot de periode van 9 januari tot 17 maart 2024. De gemachtigde van [eiseres] heeft dit berekend op het bedrag van € 2.670,00 (netto). In deze procedure hoeft (in conventie) nog slechts een antwoord te worden gegeven op de vraag of [gedaagden] dit bedrag - als zijnde loon - verschuldigd is aan [eiseres] en of de gevorderde wettelijke verhoging, rente en kosten eveneens verschuldigd zijn.
5.3.
In de brief van 4 januari 2024 -waarin [gedaagden] aan [eiseres] de loonstop met ingang van 9 januari 2024 aankondigt - geeft [gedaagden] als reden voor het opleggen van een loonsanctie:
'Als reden is formeel de grondslag dat u als werknemer weigert aan uw re­ integratieverplichtingen te voldoen.'Een loonsanctie zou derhalve terecht zijn opgelegd, als (voor de beoordeling in dit kort geding) voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiseres] niet voldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. Hoewel [gedaagden] blijft volhouden dat dit het geval is, is dat de kantonrechter evenwel uit niets gebleken. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd blijkt uit twee (recente) rapportages van het UWV dat, volgens het UWV, de inspanningen van [eiseres] in het kader van haar re-integratie als voldoende worden beoordeeld, terwijl de inspanningen van [gedaagden] juist als onvoldoende worden bestempeld. In de brief van 28 maart 2024, zoals hiervoor onder 2.8. is weergegeven, wordt door het UWV precies aangegeven op welke punten [gedaagden] is tekortgeschoten en waarom het UWV tot haar besluit is gekomen, met als gevolg dat het UWV aan [gedaagden] de verplichting heeft opgelegd nog een jaar langer het loon aan [eiseres] door te betalen, voordat haar aanvraag voor een WIA-uitkering verder in behandeling wordt genomen. Gebleken is ook dat de aanvankelijke administratieve loonsanctie (vanwege het ontbreken van medische gegevens) uiteindelijk een inhoudelijke loonsanctie is geworden, vanwege de gebrekkige inspanningen van [gedaagden] in het kader van de re-integratie van [eiseres] en ook de inadequate wijze waarop is getracht [eiseres] bij een andere werkgever ( [naam] ) te laten re-integreren. Hierbij heeft [gedaagden] zich bovendien gebaseerd op de rapportage van de bedrijfsarts van september 2023, dat op dat moment (januari 2024) al niet meer als recent en actueel kon worden beschouwd. De kantonrechter ziet al met al geen redenen om te oordelen dat het [eiseres] is geweest die steken heeft laten vallen. Ten slotte laat de kantonrechter nog meewegen - zoals [gedaagden] ten tijde van de mondelinge behandeling al is voorgehouden - dat het destijds eventueel door [eiseres] niet aanleveren van medische informatie de loonsanctie niet kan rechtvaardigen, gelet op de (hiervoor weergegeven) reden die [gedaagden] [eiseres] daarvoor in de brief van 4 januari 2024 heeft gegeven.
5.4.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden] ten onrechte de betaling van het loon aan [eiseres] heeft stopgezet en dat de loonvordering van [eiseres] toewijsbaar is, nu voorshands voldoende aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] ook in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen tot een maximum van 20%. Voor toekenning van een hoger percentage bestaat geen aanleiding in dit kort geding. De tevens gevorderde wettelijke rente, die door [gedaagden] niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, is betwist is, als op de wet gegrond, toewijsbaar, op de hierna te vennelden wijze.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Ook ten aanzien van de vordering in reconventie geldt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken.
6.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het procesreglement (kort gedingen) bepaalt dat een vordering in reconventie tenminste 24 uur (één werkdag) voor de mondelinge behandeling moet zijn ingediend. De vordering is ter griffie ingekomen met een e-mail van 3 april 2024, verzonden om 23.35 uur. Daarmee is [gedaagden] weliswaar tijdig, maar wel erg laat.
6.3.
Wat hier ook van zij, op inhoudelijke gronden kan de kantonrechter niet tot een toewijzing van de vordering in reconventie komen. Op grond van de summiere informatie, die [gedaagden] heeft verstrekt, is niet op voorhand vast te stellen of [gedaagden] een vordering op [eiseres] heeft, voor eventueel ten onrechte te veel betaald loon, om de door [gedaagden] gestelde reden. Nadere bewijsvoering, wellicht door middel van het horen van getuigen, is hiervoor aangewezen en daarvoor bestaat binnen de beperkte kaders van het kort,geding geen ruimte.
6.4.
[eiseres] heeft daarnaast het spoedeisend belang van deze vordering betwist en de kantonrechter is hiervan ook niet gebleken. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
6.5.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot zover begroot op € 1.041,18 in conventie (€ 140,18 voor dagvaardingskosten, € 87,00 aan griffierecht en€ 814,00 aan gemachtigdensalaris) en € 407,00 aan gemachtigdensalaris in reconventie (0,5 punt x het tarief € 814,00), derhalve in totaal € 1.448,18.

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 2.670,00 (netto), te vermeerderen met de wettelijke verhoging, met een maximum van 20%, en met de wettelijke rente hierover, vanaf het moment van verschuldigdheid tot aan de dag van volledige voldoening;
7.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.3.
wijst de vordering af;
voorts in conventie en in reconventie
7.4.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres] , begroot op
€ 1.448,18.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.