In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, [verzoeker], die een transitievergoeding en een billijke vergoeding eiste na het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst door zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer was sinds 1 november 2021 in dienst als Business Development Manager en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 oktober 2023. De werkgever had de werknemer op 18 augustus 2023 geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. De werknemer verzocht de kantonrechter om een transitievergoeding van € 7.000,00 en een billijke vergoeding van € 243.000,00, stellende dat hij geen transitievergoeding had ontvangen en dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld.
De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer afgewezen. De rechter oordeelde dat de werkgever de werknemer wel degelijk een transitievergoeding van € 4.860,00 had betaald en dat de bonusregeling niet meetelde bij de berekening van de transitievergoeding. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, aangezien het de werkgever vrijstond om de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De werknemer had niet aangetoond dat de werkgever op enige wijze verwijtbaar had gehandeld in het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst.
De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, en de werknemer werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 949,00 werden begroot. De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de werknemer de kosten binnen veertien dagen na aanschrijving moest betalen.