ECLI:NL:RBMNE:2024:242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/16/533819 / HA ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herwaardering van aandelen na deskundigenonderzoek en aanpassing van de geldlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan over de herwaardering van aandelen na deskundigenonderzoek. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft een geldlening van € 900.000,- verstrekt gekregen van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De procedure is gestart naar aanleiding van een herbeoordeling van de koopprijs van de aandelen in twee bedrijven, [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen te herbeoordelen, waarbij de deskundige tot de conclusie kwam dat de waarde van de aandelen in [bedrijf 2] € 187.869,- en in [bedrijf 1] € 2.015.318,- bedraagt. Dit resulteert in een totale waarde van € 2.203.187,- voor de aandelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke koopprijs van de aandelen naar beneden moet worden bijgesteld met € 470.630,-, waardoor de hoofdsom van de geldlening wordt aangepast naar € 429.370,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet kan vorderen dat de resterende koopsom ineens moet worden terugbetaald, omdat de geldlening niet direct opeisbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres niet tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst, aangezien er sprake was van een calamiteit in de ontwikkeling van de omzet die een herbeoordeling noodzakelijk maakte.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres rente verschuldigd is over de geldlening, waarbij de rente over de oorspronkelijke hoofdsom tot 1 januari 2021 wordt berekend en daarna over de aangepaste hoofdsom. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/533819 / HA ZA 22-68
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Wijnbergen te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. de Boer te Groenekan.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023,
- het deskundigenrapport van de heer drs. [deskundige 1] ,
- de conclusie na het deskundigenrapport van [eiseres] ,
- de conclusie na het deskundigenrapport van [gedaagde] met een productie.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

De stand van zaken

2.1.
In deze zaak gaat het nog om de vraag wat de koopprijs van de aandelen in [bedrijf 1] en [bedrijf 2] na een herbeoordeling is. Het verschil tussen de waarde van de aandelen na herbeoordeling en de oorspronkelijke koopprijs van de aandelen wordt in mindering gebracht op de hoofdsom van de geldlening van € 900.000,- die [gedaagde] aan [eiseres] heeft verstrekt voor de financiering van de aandelen.
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 februari 2023 een deskundige benoemd om haar te informeren over de waarde van de aandelen in 2021 na de herbeoordeling. Daarvoor zijn de volgende vragen aan de deskundige gesteld:
1. Mag het risicovrije rendement van 1,8% bij de herbeoordeling ongewijzigd blijven of moet bij de herberekening een rendement van 0,19% worden gehanteerd?2. Heeft [deskundige 2] terecht, in het licht van de afspraken die partijen hebben gemaakt en wat gebruikelijk is in de branche, een normalisatie toegepast voor de cijfers van [bedrijf 1] over 2020? Kunt u de waarde van de aandelen herberekenen zowel met als zonder normalisatie?3. Gaat [deskundige 2] in haar rapport terecht uit van een going concern situatie ten aanzien van [bedrijf 2] ? Of moet de waarde van de aandelen in [bedrijf 2] ‘asset based’ worden vastgesteld?4. Wat is volgens u de waarde van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 1] na de herbeoordeling daarvan op grond van artikel 3.3 sub e van de intentieovereenkomst?
2.3.
Het uitgangspunt bij de herbeoordeling is dat de geprognotiseerde omzetcijfers voor de jaren 2016 tot en met 2020 (zoals gebruikt bij de vaststelling van de oorspronkelijke koopsom van de aandelen) worden vervangen door de daadwerkelijke omzetcijfers van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Ook wordt bij de herbeoordeling uitgegaan van de ‘discounted cashflow-methode APV’ en de door [deskundige 2] toegepaste marktrisicopremie en small firm premie.
2.4.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige en past de hoofdsom van de geldlening naar beneden toe bij. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
De rechtbank sluit aan bij de deskundige voor de uitgangspunten van de herbeoordeling
2.5.
De eerste vraag is of bij de herbeoordeling het gehanteerde risicovrije rendement van 1,8% ongewijzigd mag blijven. [eiseres] meent dat dat het geval is. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er bij de herbeoordeling moet worden uitgegaan van het werkelijke risicovrije rendement. Dat is volgens haar ook het uitgangspunt geweest bij de waardering in 2016, waarop de aandelentransactie is gebaseerd. Het werkelijke risicovrije rendement is over de periode 2016 tot en met 2020 gedaald naar gemiddeld 0,19%.
2.6.
De rechtbank is het met de deskundige eens dat het risicovrije rendement van 1,8% bij de herbeoordeling ongewijzigd moet blijven. Het gemiddelde risicovrije rendement over de periode 2016 tot en met 2020 is niet maatgevend. Dit kan geen stabiele toekomstige risico vrije rentevoet voor de langere termijn zijn. De rente is in deze periode sterk beïnvloed door de ECB die tijdelijk een afwijkend beleid voerde. Daardoor is de rente in de loop van 2020 negatief geworden. Dat is uitzonderlijk. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de nominale rente sinds 1875 niet negatief is geweest zonder dat er sprake was van hyperinflatie. Het lagere rendement kan dan ook niet maatgevend zijn voor de toekomstige verwachtingen vanaf 2020. Het is op dit moment ook wel gebleken dat het risicovrije rendement weer stijgt.
2.7.
Vervolgens is de vraag of [deskundige 2] , de deskundige die [eiseres] eerder heeft ingeschakeld voor het uitvoeren van een herbeoordeling, terecht een normalisatie heeft toegepast voor de cijfers van [bedrijf 1] over het jaar 2020. Volgens de deskundige is het ongebruikelijk dat [deskundige 2] deze normalisatiecorrectie heeft gemaakt. Dat had niet gehoeven. Maar de correctie heeft volgens de deskundige geen invloed gehad op de uitkomst van de herberekening, omdat het saldo van het netto werkkapitaal door de onterechte correctie niet is gewijzigd. [eiseres] is het met de deskundige eens en [gedaagde] heeft dit oordeel niet betwist. De rechtbank volgt de deskundige op dit punt. Daardoor hoeft de toegepaste normalisatie niet ongedaan te worden gemaakt.
2.8.
De rechtbank sluit ook aan bij de deskundige dat [deskundige 2] terecht is uitgegaan van een going concern situatie binnen [bedrijf 2] . Dit wordt door partijen niet betwist.
De rechtbank volgt de deskundige bij de herwaardering van de aandelen
2.9.
Vervolgens heeft de deskundige de waarde van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 1] herbeoordeeld. Volgens de deskundige zijn de aandelen [bedrijf 2] per 2021
€ 187.869,- waard en die van [bedrijf 1] € 2.015.318,-. De totale waarde van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 1] is na de herbeoordeling dus € 2.203.187,-. De koopsom van de aandelen wordt herberekend door de waarde van de deelneming van [eiseres] in [gedaagde] per 2021 af te trekken van de totale waarde van de aandelen per 2021.
2.10.
Nu de deskundige de totale waarde van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] naar beneden heeft verminderd, is ook de waarde van de deelneming van [eiseres] in [gedaagde] lager. [gedaagde] houdt immers de aandelen in zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 1] . Volgens [eiseres] zijn haar 33 aandelen in [gedaagde] in de nieuwe situatie € 213.817,- waard. [gedaagde] heeft hier verder geen verweer tegen gevoerd en deze waarde is niet hoger dan de rechtbank heeft berekend. Dus de koopsom na van verrekening van de waarde van het aandeel [eiseres] in [gedaagde] is dan € 1.989.370,- (2.203.187 – 213.817).
2.11.
[gedaagde] is het niet eens met de uitkomst van het deskundigenonderzoek. Zij meent dat bepaalde onderdelen uit de herberekening opnieuw moeten worden herberekend of onderbouwd. De rechtbank zal daar geen opdracht voor geven. De argumenten die [gedaagde] daarvoor aanvoert, kunnen geen stand houden. Zo stelt [gedaagde] dat de deskundige er ten onrechte vanuit gaat dat zij zou instemmen met de aannames van [eiseres] en [deskundige 2] over, onder andere, de onderneming-specifieke premies. Volgens [gedaagde] hebben partijen daar geen overeenstemming over, waardoor de deskundige hierover moet oordelen. Ook stelt [gedaagde] dat de deskundige onterecht 1 januari 2021 als peilmoment voor de herberekening heeft gekozen. Partijen zijn overeengekomen dat de herwaardering in 2021 moet plaatsvinden. Dat kan dus op ieder moment zijn. De deskundige had moeten motiveren waarom hij 1 januari 2021 als peilmoment heeft gekozen en de rest van het jaar 2021 niet heeft meegenomen bij de herberekening.
2.12.
[gedaagde] heeft voorafgaand aan het tussenvonnis van 1 februari 2023 voorgesteld om de deskundige vragen te stellen over deze onderwerpen; de herberekening van de verschillende premies en de peildatum. In het vonnis van 1 februari 2023 heeft de rechtbank al geoordeeld dat daarover geen vragen aan de deskundige worden gesteld, omdat deze onderwerpen niet eerder een (onderbouwd) onderdeel van de discussie tussen partijen zijn geweest. Daar komt de rechtbank niet op terug. Bovendien geldt voor het peilmoment dat in de intentieovereenkomst staat dat in 2021 een herbeoordeling plaatsvindt op basis van de gerealiseerde omzet in de periode 2016 tot en met 2020. Daarmee is bepaald dat de herberekening ziet op de periode 2016 tot en met 2020. Het jaar 2021 wordt daarbij niet betrokken.
Gevolgen voor de geldlening
2.13.
Door de herbeoordeling wordt de hoofdsom van de geldlening lager. [eiseres] heeft in 2016 € 2.460.000,- voor de aandelen betaald na verrekening van € 290.000,- als waarde van de 33 aandelen van [eiseres] in [gedaagde] . Uit de herberekening volgt dat de koopsom € 470.630,- lager zou moeten zijn (2.460.000,- minus 1.989.370,-). Dat betekent dat de geldlening van € 900.000,- met dat bedrag naar beneden toe wordt bijgesteld. Er resteert een hoofdsom van € 429.370,-.
2.14.
De rechtbank zal in conventie voor recht verklaren dat de koopprijs voor de aandelen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] na de herbeoordeling per 1 januari 2021 naar beneden wordt bijgesteld met een bedrag van € 470.630,-. Daardoor bedraagt de vordering van [gedaagde] op [eiseres] uit hoofde van de geldlening, in hoofdsom, nog € 429.370,-.
2.15.
In reconventie vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld om het restant van de koopsom/geldlening ineens aan haar terug te betalen. Deze vordering zal worden afgewezen. De geldlening is niet direct en ineens opeisbaar. [gedaagde] meent dat dit het geval is, omdat [eiseres] vanaf 2021 niet aan haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst heeft voldaan. [eiseres] is niet tekort geschoten. Zij heeft deze betalingsverplichtingen mogen opschorten. In de intentieovereenkomst en geldleningsovereenkomst staat geen opschortingsverbod. Er is in deze procedure gebleken dat er wel sprake is geweest van een calamiteit in de ontwikkeling van de omzet. Daardoor moest er een herbeoordeling plaatsvinden. Partijen zijn in 2021 er niet in geslaagd om in overleg een herbeoordeling te laten uitvoeren, omdat zij het niet eens werden over de uitgangspunten en de uitvoering daarvan. Daardoor was deze procedure nodig en mocht [eiseres] een beroep doen op opschorting.
2.16.
De tijdelijke bevoegdheid van [eiseres] om haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst op te schorten komt nu tot een einde. De uitkomst van de herbeoordeling is duidelijk en de hoofdsom van de geldlening is aangepast. Dat betekent dat [eiseres] het restant van de geldlening uiterlijk op 1 juli 2026 moet hebben afgelost. Daarnaast is zij rente verschuldigd gebleven. De overeengekomen rente van 4,5% per jaar wordt vanaf 31 maart 2017 tot 1 januari 2021 berekend over de hoogte van de oorspronkelijke hoofdsom (€ 900.000,-) minus de aflossingen. Vanaf 1 januari 2021 moet [eiseres] 4,5% rente betalen over de hoogte van de aangepaste hoofdsom van de geldlening (€ 429.370,-) minus de aflossingen. In reconventie zal hierover een verklaring voor recht worden gegeven, zoals [gedaagde] – enigszins in andere zin – heeft gevorderd.
2.17.
[eiseres] vordert in conventie dat [gedaagde] onverschuldigd betaalde rente aan haar terugbetaalt. Zij meent dat zij tot 15 maart 2021, de datum waarop [deskundige 2] de herberekening heeft gemaakt, te veel rente heeft betaald omdat dit was gebaseerd op de oorspronkelijke en hogere hoofdsom van de geldlening. Deze vordering wordt afgewezen voor zover het de rente betreft die [eiseres] heeft betaald vóór 1 januari 2021. In artikel 5 van de geldleningsovereenkomst staat dat de rente, die [eiseres] tot de herbeoordeling heeft betaald, niet wordt vergoed en verschuldigd is betaald. De rente die [eiseres] heeft betaald over de periode van 1 januari 2021 tot 15 maart 2021 moet worden verrekend met de door [eiseres] verschuldigde rente over de bijgestelde restant lening (zie 2.15).
Proceskosten
2.18.
[gedaagde] wil dat [eiseres] alle kosten vergoedt die zij heeft gemaakt voor haar deskundige, [deskundige 3] , en haar advocaat. Volgens [gedaagde] komen deze kosten op grond van de geldleningsovereenkomst integraal voor rekening van [eiseres] . [eiseres] zal daartoe niet worden veroordeeld. Het beroep van [gedaagde] op artikel 10 van de geldleningsovereenkomst slaagt niet. Daarin staat onder meer dat [eiseres] alle kosten van [gedaagde] moet voldoen die zij maakt voor het behoud en de uitoefening van haar rechten uit de geldleningsovereenkomst. De kosten die [gedaagde] voor [deskundige 3] en haar advocaat heeft gemaakt, vallen niet onder het toepassingsbereik van dit artikel en kunnen naar redelijkheid niet aan [eiseres] worden toegerekend.
2.19.
[gedaagde] heeft [deskundige 3] onverplicht en zonder voorafgaand overleg met [eiseres] ingeschakeld. [gedaagde] heeft geen advocaatkosten hoeven maken om haar rechten uit de geldleningsovereenkomst te behouden of uit te oefenen. De verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst zijn niet door [eiseres] betwist. Ook erkent zij dat zij de geldlening moet terugbetalen. Zij meent alleen dat er in 2021 een herbeoordeling moest plaatsvinden waardoor de hoofdsom van de geldlening op een lager bedrag zou uitkomen. De discussie tussen partijen is verhard, mede doordat [gedaagde] zich van meet af aan op het standpunt stelde dat geen herbeoordeling hoefde plaats te vinden. Volgens [gedaagde] was er geen sprake van een calamiteit in de ontwikkeling van de omzet. Daardoor is deze procedure nodig geweest. Daarin is geoordeeld dat er wel sprake is van een calamiteit. Vervolgens heeft een onafhankelijke deskundige de herbeoordeling moeten uitvoeren.
2.20.
Als één van partijen in de advocaatkosten van de andere partij zou worden veroordeeld, dan zouden deze kosten op basis van het liquidatietarief worden vastgesteld. In dit geval worden de proceskosten zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd. Ook de kosten voor het uitbrengen van het deskundigenrapport worden gecompenseerd. Beide partijen zijn zowel in conventie als in reconventie gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. In conventie geldt dat de hoofdsom van de geldlening weliswaar met een aanzienlijk bedrag wordt verminderd als gevolg van de herbeoordeling, maar dit bedrag is een stuk lager dan [eiseres] meende. In reconventie zal de vordering van [gedaagde] , tot terugbetaling van het resterende deel van de geldlening ineens, worden afgewezen. Maar [eiseres] zal nog wel het resterende deel van de geldlening moeten terugbetalen binnen de looptijd van de lening. Ook is de rente over € 900.000,- tot 1 januari 2021 niet onverschuldigd betaald.
2.21.
[eiseres] is in het vonnis van 1 februari 2023 veroordeeld om het voorschot op de deskundigenkosten te betalen. Uit de factuur van de deskundige blijkt dat zijn werkzaamheden € 21.175,- hebben gekost. Dat betekent dat [gedaagde] de helft daarvan,
€ 10.587,50, aan [eiseres] moet betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de koopprijs voor de aandelen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] na de herbeoordeling naar beneden wordt bijgesteld met een bedrag van € 470.630,-. Daardoor is de hoofdsom van de geldlening per 1 januari 2021 € 429.370,-,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de helft van de deskundigenkosten aan [eiseres] , een bedrag van € 10.587,50,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat [eiseres] 4,5% rente per jaar is verschuldigd over de geldlening. Deze rente wordt vanaf 31 maart 2017 tot 1 januari 2021 berekend over de hoogte van de oorspronkelijke hoofdsom (€ 900.000,-) minus de aflossingen. Vanaf 1 januari 2021 moet [eiseres] 4,5% rente betalen over de hoogte van de aangepaste hoofdsom van de geldlening (€ 429.370,-) minus de gedane aflossingen,
in conventie en in reconventie
3.5.
verklaart de beslissing onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 5427 (NK)