ECLI:NL:RBMNE:2024:2418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 271
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering met verkorte wachttijd na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die zich op 26 oktober 2020 ziekmeldde als begeleider, een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. Het Uwv heeft in een eerder besluit bepaald dat eiseres op 8 maart 2022 geen recht had op deze uitkering, maar later, op 24 oktober 2022, werd haar een IVA-uitkering toegekend. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres op 8 maart 2022 niet duurzaam arbeidsongeschikt was, terwijl zij dat volgens de rechtbank wel was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 8 maart 2022 al geen kans op herstel was en dat eiseres recht heeft op de WIA-uitkering met verkorte wachttijd vanaf die datum. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Versteeg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres heeft zich op 26 oktober 2020 ziekgemeld als begeleider bij [werkgever] . Op 28 december 2021 heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met verkorte wachttijd ingediend. Op 26 januari 2022 vond er een vervroegde WIA-beoordeling plaats.
Met het besluit van 26 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres op 8 maart 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd.
Met het besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat eiseres met ingang van oktober 2022 recht heeft op een IVA-uitkering vanwege duurzame arbeidsbeperkingen. Het is ter zitting echter niet duidelijk geworden waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep in maart 2022 concludeert dat de beperkingen van eiseres niet duurzaam zijn en dat hij concludeert dat de beperkingen van eiseres per oktober 2022 wel duurzaam zijn. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om alle arbeidskundige- en medische stukken die ten grondslag liggen aan de toekenning van de IVA-uitkering per oktober 2022 in te dienen bij de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de gelegenheid gesteld om te motiveren waarom er in maart 2022 geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen en in oktober 2022 wel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook in de gelegenheid gesteld om, indien hij bij zijn standpunt blijft dat er in maart 2022 geen sprake was van duurzame arbeidsbeperkingen, een nadere toelichting te geven over de behandelmogelijkheden, de mogelijke resultaten daarvan en de kans op herstel van de aandoeningen. [1]
Het Uwv heeft op 10 augustus 2023 een reactie ingediend. Eiseres heeft hier op 29 augustus 2023 op gereageerd. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 10 november 2023 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen, omdat de rechtbank naar aanleiding van de reacties van partijen nog vragen had over het procesbelang van eiseres. Eiseres heeft vervolgens op 24 november 2023 een reactie ingediend. Het Uwv heeft telefonisch op 30 november 2023 aangegeven geen nadere reactie te willen geven.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 19 maart 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
1. Eiseres is uitgevallen met verschillende klachten, waaronder klachten als gevolg van dunne vezelneuropathie (DVN) en blaasproblemen. Zij heeft vervolgens een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd gedaan. Die regeling is bedoeld voor werknemers van wie al eerder dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Er moet sprake zijn van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is.
2. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd, omdat zij op 8 maart 2022 wel volledig, maar nog niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Dat baseert het Uwv op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren er nog behandelingen mogelijk waardoor eiseres haar belastbaarheid zou kunnen verbeteren. Herstel van de functionele mogelijkheden was daarom niet uitgesloten.
3. In het kader van de einde wachttijd beoordelen heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat eiseres ongeveer zeven maanden later, vanaf 24 oktober 2022, wel duurzaam arbeidsongeschikt is omdat er voor de klachten van eiseres geen behandeling is die kan leiden tot herstel. Dat staat in een rapport van 27 februari 2023. Het Uwv heeft daarom beslist dat eiseres vanaf 24 oktober 2022 recht heeft op een IVA-uitkering.
4. Eiseres vindt dat die situatie ook al aan de orde was op 8 maart 2022 en dat zij dus wel in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. Volgens haar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie op 8 maart 2022 verkeerd beoordeeld. In geschil is dus alleen het antwoord op de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres op 8 maart 2022 al duurzaam was. Dit bespreekt de rechtbank vanaf overweging 7. Eerst beoordeelt de rechtbank of eiseres procesbelang heeft in deze zaak.
Eiseres heeft procesbelang
5. Bij brief van 24 november 2023 heeft eiseres toegelicht dat als aan haar alsnog een WIA-uitkering met verkorte wachttijd wordt toegekend, zij in een gunstigere financiële positie komt. De gunstigere positie betreft een extra inkomen van € 1.041,86 gedurende de periode van 8 maart 2022 tot en met 23 oktober 2022. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres loonspecificaties en een berekening van de WIA-uitkering overgelegd.
6. Gelet op het voorgaande heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat zij nog voldoende procesbelang heeft bij een behandeling van dit beroep. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk behandelen.
Eiseres heeft recht op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd
7. De rechtbank is het met eiseres eens dat zij op 8 maart 2022 wél recht had op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd, omdat op 8 maart 2022 al duidelijk was dat eiseres niet zou herstellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat het Uwv deze uitkering alsnog aan eiseres moet toekennen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Daarna gaat zij in op de gevolgen hiervan voor partijen.
8. In het rapport van 3 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd waarom er op 8 maart 2022 nog wel, en op 24 oktober 2022 geen kans meer was op herstel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft over de situatie op 24 oktober 2022:
“Tijdens de hoorzitting bleek de prognose van de neurologische aandoening [2] (die bij de verkorte wachttijd dus nog niet bekend was) progressief te zijn. Omdat er geen behandeling bestaat voor deze aandoening en er sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, kon niet meer worden gesteld dat er sprake was van een meer dan geringe kans op herstel van de benutbare mogelijkheden. Dit leidde derhalve wel tot een IVA.”
9. Ongeveer zeven maanden eerder, op 8 maart 2022 was dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep anders:
“Ten aanzien van de neurologie kon de neuroloog niet met zekerheid stellen of er sprake was van dunnevezelneuropathie (DVN) en werd onderzoek in het MUMC aangevraagd (zie brief 01-12-2021).”
En:
“Omdat vervolgens onduidelijk was of er sprake was van DVN en, zoals blijkt uit de brief van de uroloog (zie onder beleid) betrokkene in aanmerking kwam voor een sacrale neuromodulatie, was een verbetering van het medische beeld en een verder herstel van de benutbare mogelijkheden niet uitgesloten.”
10. Kortom: het verschil is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er op 8 maart 2022 nog onzekerheid was over de DVN, en op 24 oktober 2022 niet meer. En omdat er geen behandeling is voor de DVN, was de volledige arbeidsongeschiktheid vanaf toen ook duurzaam.
11. Met deze uitleg heeft de verzekeringsarts niet overtuigend toegelicht dat eiseres haar situatie op 8 maart 2022 anders was dan op 24 oktober 2022, omdat deze uitleg in strijd is met zijn eigen conclusie in het rapport van 9 november 2022 dat (onder andere) een medicamenteuze behandeling voor de DVN de belastbaarheid van eiseres nog zou kunnen verbeteren en dat daarom herstel van de functionele mogelijkheden niet was uitgesloten. Uit het rapport van 9 november 2022 volgt dus juist dat er op 8 maart 2022
geenonzekerheid was over de DVN, maar dat er
weleen behandeling mogelijk was. De rechtbank laat vanwege deze tegenstrijdigheden de toelichting van 3 augustus 2023 buiten beschouwing.
12. Dat betekent dat het Uwv nog steeds niet toereikend heeft gemotiveerd waarom eiseres op 8 maart 2022 nog niet, en op 24 oktober 2022 wel duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelt het Uwv niet nog een keer in de gelegenheid om dit toe te lichten, omdat uit de stukken in het dossier volgt dat eiseres al op 8 maart 2022 volledig én duurzaam arbeidsongeschikt was. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2022 volgt immers dat op 8 maart 2022 al vast stond dat eiseres DVN heeft, en in het rapport in het rapport van 27 februari 2023 (einde wachttijdbeoordeling) heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat voor DVN geen behandeling is. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op 9 november 2022 op het standpunt gesteld dat er nog wel een behandeling mogelijk is, maar dat vindt de rechtbank gelet op zijn latere standpunt niet overtuigend. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft toegelicht wat voor behandeling dat zou kunnen zijn en welke resultaten dit zou kunnen hebben voor eiseres. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de DVN ook op 8 maart 2022 niet behandelbaar was en dat er toen dus al geen kans was op herstel.
13. Omdat eiseres al op 8 maart 2022 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, komt zij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. De beroepsgrond van eiseres slaagt en het beroep is gegrond.
14. Eiseres heeft ook beroepsgronden aangevoerd over het schenden van de hoorplicht en de (on)zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, maar omdat de rechtbank heeft bepaald dat eiseres recht heeft op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van deze beroepsgronden. De rechtbank laat deze beroepsgronden daarom onbesproken.
De gevolgen van dit oordeel voor partijen
15. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Het Uwv moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. Concreet betekent dit dat het Uwv met het nieuwe besluit op bezwaar het primaire besluit moet herroepen en aan eiseres een IVA-uitkering moet toekennen met ingang van 8 maart 2022.
Griffierecht en proceskosten
16. Het Uwv moet het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank en 0.5 punt voor het schriftelijk beantwoorden van vragen van de rechtbank, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
17. Het verzoek van eiseres om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten vanwege misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen door het Uwv wordt dus afgewezen. Dat het Uwv een besluit heeft genomen dat door de rechtbank is vernietigd betekent nog niet dat het Uwv tegen beter weten in heeft geprocedeerd. De rechtbank ziet ook overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dat het geval zou zijn. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die afwijking van de forfaitaire regeling voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.1875,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het verkort proces-verbaal van de zitting van 13 juli 2023.
2.De rechtbank begrijpt: DVN.