ECLI:NL:RBMNE:2024:2404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/4143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, waarin de WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2023 was vastgesteld op € 322.000,-. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een ongegrondverklaring van het bezwaar door de verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 23 februari 2024 heeft behandeld.

Tijdens de zitting heeft de verweerder erkend dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en heeft hij een schikkingsvoorstel gedaan om de waarde te verlagen naar € 282.000,-. Eiser heeft aangegeven zich in deze voorgestelde waarde te kunnen vinden, maar het geschil bleef bestaan over de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning formeel nog niet was gewijzigd en dat de beoordeling zich richtte op de proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft de nieuwe wetgeving omtrent proceskostenvergoedingen in overweging genomen, maar heeft vastgesteld dat deze niet van toepassing was op de zaak, aangezien de aanslag en de uitspraak op bezwaar voor de inwerkingtreding van de wet waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, en de WOZ-waarde vastgesteld op € 282.000,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.003,26, inclusief een vergoeding voor het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: R. van Deursen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vos).

Inleiding

1. Verweerder heeft in de beschikking van 28 februari 2023 de Woz-waarde [1] voor het belastingjaar 2023, voor de onroerende zaak aan de [adres] (de woning) te [woonplaats], vastgesteld op € 322.000,-. Deze waarde is vastgestelde per waardepeildatum 1 januari 2022.
Bij deze beschikking heeft verweerder ook aan eiser een aanslag onroerende zaakbelasting en een watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
2. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 6 juli 2023 [2] (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Inhoud van het geschil

4. In eerste instantie is bezwaar en beroep ingesteld, omdat eiser het niet eens was met de vastgestelde Woz-waarde. In het verweerschrift van 2 november 2023 schrijft verweerder dat de waarde inderdaad onjuist is vastgesteld. Verweerder verwijst in het verweerschrift naar een bijgevoegd schikkingsvoorstel, waarin wordt voorgesteld de waarde van de woning te verlagen naar € 282.000,-. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting meegedeeld dat eiser zich in die voorgestelde waarde van de woning kan vinden. Het geschil gaat nu enkel nog over de hoogte van de proceskostenvergoeding, die volgens eiser in het schikkingsvoorstel te laag is. Ook vindt eiser dat het deskundigenrapport ten onrechte niet vergoed is. 5. Verweerder voert aan dat in dit type zaken sprake is van nieuw beleid van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak is volgens verweerder niet ingewikkeld. Om deze reden bepleit verweerder een lagere proceskostenvergoeding dan eiser wenst. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder wel meegedeeld dat een wegingsfactor van 0,5 had moeten worden gehanteerd en dat per ongeluk de kosten van het door eiseres ingebrachte taxatierapport niet zijn meegenomen bij de voorgestelde vergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat verweerder erkent dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De waarde van de woning is formeel nog niet gewijzigd vastgesteld op € 282.000 en dit is strikt genomen dus onderdeel van onderhavig geschil. Partijen hebben echter bevestigd dat zij zich erin kunnen vinden als de waarde van de woning op dit bedrag wordt vastgesteld. De beoordeling van het geschil richt zich daarom enkel nog op de hoogte van de proceskostenveroordeling in beroep. In bezwaar heeft eiser zich immers niet door een professioneel gemachtigde laten bijstaan.
7. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [3]
8. In afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht, maar in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad hanteert de rechtbank een waarde per punt van € 875,- in de beroepsfase. De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023. [4] In dit geval ging het oorspronkelijke geschil over de waarde van een woning, waarbij geen gestandaardiseerde werkwijze is gehanteerd. Om deze reden wordt een wegingsfactor van 0,5 aangehouden.
9. Dit leidt tot de volgende proceskostenveroordeling.
Voor rechtsbijstand wordt € 875,- toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Overeenkomstig de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven (Stcrt. 2018/28796) inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties stelt de rechtbank de vergoeding voor het door eiseres ingebrachte taxatierapport vast op
€ 128,26 (2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie à € 53,- per uur, verhoogd met btw). In totaal bedraagt de vergoeding voor proceskosten dus € 1.003,26.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt van € 50,-.
11. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- voorziet zelf in de zaak en stelt de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] voor het belastingjaar 2023 vast op de door partijen voorgestane waarde van € 282.000,-., naar de waardepeildatum 1 januari 2022 en bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig dienen te worden verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.003,26;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz).
2.Verzonden 10 juli 2023.
3.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Met het kenmerk ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-3.