ECLI:NL:RBMNE:2024:2403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde Woz-waarde van een woning in coöperatieve flatvereniging

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de vastgestelde Woz-waarde van hun woning, gelegen in een coöperatieve flatvereniging. De waarde was vastgesteld op € 144.000,- per 1 januari 2021, wat eisers te hoog vonden. Ze stelden dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 90.000,- en wezen op de lage voorzieningen in de flat en het lidmaatschapsrecht dat geen hypothecaire zekerheid biedt. De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2024 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Woz-waarde niet te hoog was vastgesteld, omdat de waarde op basis van vergelijkingsobjecten was onderbouwd. De rechtbank concludeerde echter dat de dwangsom van € 947,- te laag was vastgesteld en verhoogde deze met € 180,-. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de dwangsom, maar handhaafde de Woz-waarde van de woning. De eisers kregen het griffierecht van € 50,- vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat eisers zich niet door een professioneel gemachtigde lieten bijstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats 1] , eisers

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht
(gemachtigde: mr. W. Vos).

Inleiding

1. Het besluit van 28 februari 2022 heeft betrekking op verschillende onroerende zaken van diverse eigenaren. De onroerende zaak die in eigendom is van eisers betreft de [adres 1] te [woonplaats 2] (de woning). Verweerder heeft de waarde van deze woning voor het belastingjaar 2022 op grond van de Wet Woz vastgesteld op € 144.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2021.
Verweerder heeft in dit besluit ook aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
2. In de uitspraak op bezwaar van 31 maart 2023 (verzonden 4 april 2023) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder een dwangsom toegekend van € 947,- vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
3. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser [eiser] deelgenomen [1] , evenals de gemachtigde van verweerder en taxateur van verweerder [taxateur] .

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

5. Eisers vinden dat de Woz-waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij vinden dat deze per de waardepeildatum van 1 januari 2021 niet hoger kan worden vastgesteld dan € 90.000,-. In 2015 is de Woz-waarde nog vastgesteld op € 72.000,- en nu per 1 januari 2021 al op het dubbele. Daarbij zijn goed vergelijkbare woningen in hetzelfde complex om onduidelijke redenen lager gewaardeerd dan de woning van eisers. Daarnaast zijn de voorzieningen in het complex eenvoudig (kleine en eenvoudige keuken, douche en wc) en is er geen eigen verwarmingsinstallatie, internetverbinding of elektriciteitsmeter. Dit maakt de energiekosten aanzienlijk en brengt mee dat eisers zelf geen energiebesparende maatregelen kunnen nemen.
6. Van belang is verder dat geen sprake is van een gewone deelname aan een VVE, maar van een lidmaatschapsrecht van in een coöperatieve flatvereniging. Volgens eisers is het probleem hierbij dat geen hypothecaire zekerheid verleend kan worden met de woning als onderpand. Ook kan volgens hen geen pandrecht gevestigd worden. Hierdoor kan de woning volgens eisers alleen gekocht worden door kopers die geen financiering nodig hebben, wat de kring van kopers aanzienlijk beperkt. Dit maakt ook dat de door verweerder gekozen vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn, omdat daar niet hetzelfde nadeel aan kleeft.
7. Eisers hebben nadrukkelijk gevraagd om te worden gehoord, maar dit is niet gebeurd. Het klopt niet dat hierover contact is opgenomen door verweerder, zo stellen eisers. Verder is de toegekende dwangsom onjuist berekend volgens eisers. De datum waarop de dwangsom eindigt is de datum van ontvangst van het besluit (6 april 2023). Subsidiair stellen eisers dat deze termijn in ieder geval eindigt op de datum van verzending van het besluit, dus 4 april 2023.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank stelt allereerst vast dat het primaire besluit betrekking heeft op diverse objecten met per object een eigen voordeur en voorzieningen. In deze beroepsprocedure gaat het enkel over de besluitonderdelen die op de woning van eisers betrekking hebben, omdat zij met betrekking tot deze besluitonderdelen in hun vermogenspositie geraakt worden en dus belanghebbend zijn. Het gaat dus om de vastgestelde Woz-waarde van de woning van eisers en voor zover hier een wijziging in zou plaatsvinden de hierop gebaseerde aanslag onroerende zaakbelasting en watersysteemheffing.
9. In het navolgende zal de rechtbank de bestreden uitspraak op bezwaar, die overigens slechts betrekking heeft op de hiervoor genoemde besluitonderdelen, beoordelen aan de hand van de hiertegen gerichte beroepsgronden.

Waardering van de woning

10. Het argument van eiseres dat de waarde van de woning ten onrechte per 1 januari 2021 verdubbeld is ten opzichte van de vastgestelde waarde in 2015 slaagt niet. Verweerder waardeert de woning namelijk aan de hand van de vergelijkingsmethode, die wordt toegepast voor ieder op zichzelf staand belastingjaar. Hierbij hoeft geen historische vergelijking te worden aangehouden.
11. Verweerder heeft ter onderbouwing van de waarde van de woning in de beroepsfase nieuwe referentiewoningen geselecteerd. Voor zover eisers het niet eens zijn met de eerder geselecteerde referenties is dit dus niet meer van belang, omdat deze niet meer aan de waardering ten grondslag zijn gelegd.
12. In deze procedure heeft verweerder de waarde onderbouwd op basis van de referentiewoningen [adres 2] [adres 3] en [adres 4] . Deze zijn allemaal gelegen in ( [regio] ) [woonplaats 2] en hebben met eisers woning vergelijkbare bouwjaren (eisers woning is uit 1931 en de bouwjaren van de referentiewoningen liggen tussen 1903 en 1935). Ook heeft de woning van eisers ongeveer een gelijke grootte, het gebruiksoppervlak is circa 24 m² en dat van de referentieobjecten ligt tussen de 26 m² en 29 m². Weliswaar is het voorzieningenniveau van de woning van eisers wat lager dan dat van de gekozen referentieobjecten, maar dit verschil is verdisconteerd in de beduidend lagere m²-prijs van de woning ten opzichte van de m²-prijs van de referentiewoningen. Al met al zijn de door verweerder gekozen referentiewoningen goed vergelijkbaar met de woning van eisers en is voldoende rekening gehouden met de verschillen.
13. Het argument van eisers dat de omstandigheid dat het gaat om een lidmaatschapsrecht van de coöperatieve flatvereniging tot een lagere waarde leidt, slaagt eveneens niet. De Woz waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. [2] Dit is de zogeheten overdrachtsfictie. Dat betekent dat met de omstandigheid dat sprake is van een lidmaatschapsrecht geen rekening gehouden kan worden.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, dat de Woz waarde van de woning van eisers niet te hoog is vastgesteld. Om deze reden wordt niet meer toegekomen aan de vraag of eisers de door hen voorgestane waarde aannemelijk hebben gemaakt.

De hoogte van de dwangsom

15. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de aanvang van de periode waarover de dwangsom is berekend, te weten 1 maart 2023. Zij zijn het alleen niet eens met de aangehouden einddatum van deze periode.
16. De rechtbank overweegt dat indien het bestuursorgaan binnen de termijn beslist waarover een dwangsom wordt verbeurd, de dag waarop het besluit wordt verzonden geldt als laatste dag waarover nog betaald moet worden. [3] Op de uitspraak op bezwaar staat dat deze op 4 april 2023 is verzonden. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd dat de uitspraak op bezwaar eerder zou zijn verzonden. De dwangsom is echter slechts berekend over de periode tot en met 31 maart 2023. Dit is dus vier dagen te kort, waardoor de dwangsom € 180,- te laag is vastgesteld (€ 45,- x 4). De beroepsgrond slaagt.

Het houden van een hoorzitting

17. Verweerder stelt dat door meerdere personen op verschillende momenten geprobeerd is telefonisch contact te leggen met eiseres voor het plannen van een hoorzitting. Eisers weerspreken dit echter en stellen dat geen contact is opgenomen. Zij hebben geen (voicemail) berichten gehad. De rechtbank overweegt dat de hoorzitting in beginsel een belangrijk onderdeel van de heroverweging in bezwaar is. Hier kan bij een inhoudelijk geschil niet zomaar vanaf gezien worden. Het is niet inzichtelijk wanneer en hoe vaak door verweerder geprobeerd is contact te leggen en of dit ook op verschillende manieren geprobeerd is. Zo is er bijvoorbeeld geen verzendbewijs van een aangetekende brief over een uitnodiging van een hoorzitting of het bepalen van een datum hiervoor. Om deze reden worden eisers op dit punt in het gelijk gesteld. Wel is het zo dat zij inmiddels de gelegenheid hebben gehad de argumenten mondeling toe te lichten tijdens de zitting van deze rechtbank op 23 februari 2024.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is.
19. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar zal vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de vastgestelde dwangsom. De rechtbank zal de dwangsom hoger vaststellen, namelijk op een totaalbedrag van € 1.127,- (€ 947 + € 180). Indien van deze dwangsom reeds een deel voldaan is, dan is dit niet nogmaals verschuldigd.
20. De vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 kan gezien het voorgaande wel standhouden en hiermee ook de hieraan gerelateerde aanslag onroerende zaakbelasting en de watersysteemheffing.
21. Eisers hebben zich niet door een professioneel gemachtigde laten bijstaan. Tijdens de zitting heeft eiser [eiser] verduidelijkt dat hij in gemeenschap van goederen getrouwd is met eiseres [eiseres] en dat het lidmaatschapsrecht van de coöperatieve flatvereniging aan hem is overgedragen. Dit betekent dat er geen grond is voor het toekennen van een proceskostenveroordeling. Wel moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vastgestelde dwangsom;
- voorziet zelf in de zaak en stelt de dwangsom vast op een bedrag van € 1.127,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In eerste instantie heeft [eiser] zich gepresenteerd als gemachtigde, maar ter zitting heeft hij verduidelijkt dat hij zelf samen met [eiseres] de eisende partij is.
2.Artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz.
3.