In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor energiekosten, welke door het college op 5 juni 2023 was afgewezen. Dit besluit werd later door het college bevestigd in een bestreden besluit van 25 oktober 2023, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 maart 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser was aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden die waren vastgesteld door het college. De rechtbank merkte op dat de eiser eerder wel bijzondere bijstand had ontvangen, maar dat de voorwaarden sindsdien waren gewijzigd, wat de eiser niet kon tegenwerpen.
De rechtbank concludeerde dat de wetgever het college beleidsvrijheid had gegeven om de voorwaarden voor de energietoeslag te wijzigen. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de voorwaarden niet onzorgvuldig of onrechtmatig was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.