ECLI:NL:RBMNE:2024:2394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/16/571287 / FT RK 24/208, C/16/571311 / FT RK 24/217 en C/16/571318 / FT RK 24/220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring en proceskostenveroordeling in civiele procedure

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot faillietverklaring afgewezen. Verzoekster, een besloten vennootschap, vorderde een bedrag van € 23.621,32 van verweerders, die een maatschap en twee natuurlijke personen zijn. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet summierlijk had aangetoond dat zij een vordering op verweerders had. Verweerders stelden dat de maatschap al in 2014 was opgeheven en dat de factuur voor geleverde snijmais aan de verkeerde partij was gericht. Tijdens de zitting bleek dat de factuur op verzoek van verweerders aan een andere vennootschap had moeten worden gestuurd. De rechtbank concludeerde dat er geen steunvordering was en dat verzoekster in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld. De proceskosten werden vastgesteld op € 614,00. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. K.G. van de Streek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Toezicht
Locatie Lelystad
rekestnummers: C/16/571287 / FT RK 24/208, C/16/571311 / FT RK 24/217
en C/16/571318 / FT RK 24/220
Beschikking op grond van artikel 1 Fw (verzoek tot faillietverklaring)
d.d. 16 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [verstigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. S.A.C.A. van Vloten,
tegen
de maatschap
[gedaagde 1],
ingeschreven bij de KvK onder nummer [nummer]
statutair gevestigd te [plaats] ,
en
de heer
[gedaagde 2] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1968 te [geboorteplaats 1]
en
de heer
[gedaagde 3],
geboren op [geboortedatum 2] 1944 te [geboorteplaats 2] ,
hierna gezamenlijk aangeduid als: verweerders,
advocaat mr. N.E. Koelemaij.

1.De procedure

1.1.
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is behandeld tijdens een zitting achter gesloten deuren van deze rechtbank van 16 april 2024.
1.2.
Ter zitting zijn, dan wel middels een digitale verbinding, dan wel fysiek verschenen:
  • mr. S.A.C.A. van Vloten;
  • mr. N.E. Koelemaij;
  • de heer [gedaagde 2] ;
  • mevrouw [A] , echtgenote van [gedaagde 2] ;
  • de heer [B] , bestuurder van [onderneming] B.V.
De heer [gedaagde 3] is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster stelt zich – samengevat - op het standpunt dat zij een opeisbaar bedrag van € 23.621,32 te vorderen heeft van verweerders wegens op 15 en 16 september 2022 geleverde snijmais. Pas een jaar na levering wordt door verweerders aangegeven dat de factuur moet worden gericht aan [onderneming] BV. Mevrouw [A] , die de administratie van de maatschap deed, heeft eerder een betalingsregeling voorgesteld, maar nog nooit is iets betaald. Daarnaast blijkt uit Kadaster gegevens dat beslag is gelegd op een pand dat toebehoort aan (één van de) maten van de maatschap. Er is dus sprake van meerdere vorderingen die onbetaald worden gelaten.
2.2.
Verweerders stellen zich – samengevat - op het standpunt dat verzoekster geen vordering op hen heeft. Verweerders voeren aan dat de maatschap reeds in 2014 is opgeheven. Dat blijkt ook uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Niet wordt betwist dat er snijmais is geleverd op het adres waar ook de maatschap was gevestigd, maar die mais was bestemd voor het op hetzelfde adres gevestigde [onderneming] BV. De factuur had daarom ook aan die BV moeten worden gestuurd. Uit een Whatsapp bericht van 15 september 2022 (en dus voor de verzending van de factuur) komt ook dat is verzocht de factuur op naam van [onderneming] BV te zetten. Ten aanzien van de opgevoerde steunvordering wordt opgemerkt dat die is betaald en dat het beslag op grond van die vordering is doorgehaald. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. Verweerders vragen verzoekster te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt de rechtbank af dat niet summierlijk is komen vast te staan dat de verzoekster een vordering heeft op verweerders. Zo is de maatschap ruim voor de levering van de goederen en de verzonden factuur opgeheven en ook vereffend. Al voor de verzending van de factuur, in genoemd appbericht is door [B] (bestuurder van [onderneming] BV) verzocht de factuur op naam van [onderneming] BV te zetten. En op 31 januari 2024 is namens verweerders in een e-mail aan mr. van Vloten onderbouwd aangegeven dat de snijmais niet is besteld door de maatschap, maar door [onderneming] BV. Het is de rechtbank overigens ambtshalve bekend dat [onderneming] B.V. bij vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2023 in staat van faillissement is verklaard.
2.4.
Tijdens de zitting is verder niet gebleken van een steunvordering. Van de door verzoekster opgevoerde steunvordering is door verweerders, met stukken onderbouwd ter zitting aangetoond dat deze is voldaan en dat het daarvoor gelegde beslag is doorgehaald.
2.5.
Nu de vordering van verzoekster niet summierlijk is komen vast te staan en niet is gebleken van een steunvordering zal de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afwijzen.
2.6.
Uit het Whatsapp bericht van 15 september 2022 blijkt dat verzoekster is verzocht de factuur op naam van [onderneming] BV te zetten. Uit de eerder genoemde e-mail van 31 januari 2024 blijkt dat verweerders daarin uitgebreid verweer voeren waarom de factuur niet aan de maatschap, maar aan [onderneming] B.V. had moeten worden gezonden. Bovendien was op dat moment voor verzoekster al duidelijk dat de maatschap ruim voor de levering van de goederen was opgeheven. Verzoekster heeft hierop geen verdere actie ondernomen en ook advocaat van verzoekster reageert, voor zover uit het verzoek blijkt, niet inhoudelijk op het verweer en toch wordt het faillissementsverzoek ingediend. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om verzoekster te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van verweerders. De proceskosten worden vastgesteld op 1 punt maal tarief van de onbepaalde waarde in eerste aanleg, zijnde € 614,00.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek tot faillietverklaring,
3.2.
veroordeelt verzoekster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerder tot op heden begroot op € 614,00 voor salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G. van de Streek en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024. [1]

Voetnoten

1.