ECLI:NL:RBMNE:2024:2391

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet; onzorgvuldige besluitvorming door het college

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser, een 59-jarige man met een lichamelijke beperking, had een bijstandsuitkering ontvangen die per 19 december 2022 werd ingetrokken. Het college stelde dat eiser niet op het opgegeven woonadres verbleef en vorderde een bedrag van € 438,95 terug. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college handhaafde het besluit. De rechtbank behandelde het beroep op 13 december 2023, maar door de afwezigheid van de rechter werd het vooronderzoek heropend en later gesloten zonder verdere zitting.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij de intrekking van de bijstand. Eiser had aangevoerd dat zijn situatie niet was veranderd tussen de intrekking van de bijstand en de latere toekenning van bijstand. De rechtbank concludeerde dat het college niet voldoende onderzoek had gedaan naar de woon- en leefsituatie van eiser en dat de motivering van het bestreden besluit tekortschietend was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat eiser recht had op bijstand vanaf 19 december 2022, en dat de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag niet in stand bleef. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

1. Met het besluit van 11 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder (het college) eisers bijstand ingetrokken per 19 december 2022 en de in de periode van 19 december 2022 tot en met 31 december 2022 ontvangen bijstand zijnde een bedrag van
€ 438,95 teruggevorderd. Eiser heeft op 20 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Met het bestreden besluit van 3 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder (het college) bij dat besluit gebleven.
3. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld door mr. L.M. Henderson. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. De opleider van mr. Henderson (mr. S.G.M. van Veen) was ook bij de zitting aanwezig.
5. Op 7 maart 2024 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend omdat deze uitspraak in verband met de langdurige afwezigheid van mr. Henderson door een andere rechter moet worden gedaan. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren of zij de zaak opnieuw op zitting wilden bespreken. Omdat partijen daarvan hebben afgezien, heeft de rechtbank vervolgens op 15 april 2024 het vooronderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is 59 jaar en heeft een lichamelijke beperking die van invloed is op zijn dagelijks leven. Eiser staat sinds 4 mei 2021 ingeschreven op [adres] in [woonplaats] (het uitkeringsadres). Voorheen was eiser dakloos.
7. Met ingang van 12 december 2014 is eiser een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Op 3 oktober 2022 is een melding ontvangen inhoudende dat eiser mogelijk bij zijn ex-partner buiten de gemeente [woonplaats] zou verblijven en mogelijk zwart zou werken. Naar aanleiding van deze melding heeft het college een onderzoek ingesteld en zijn waarnemingen verricht in de periode van 10 november 2022 tot en met 12 december 2022. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 28 december 2022. Op basis van het rapport is in het primaire besluit de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 19 december 2022. Hierbij is overwogen dat uit onderzoek is gebleken dat eiser niet woonde op het door hem opgegeven woonadres. De door eiser teveel ontvangen bijstand in de periode van 19 december 2022 tot en met 31 december 2022 ter hoogte van een bedrag van € 438,95 wordt teruggevorderd.
8. Op 17 januari 2023 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. Het college heeft eiser met het besluit van 4 april 2023 bijstand toegekend met ingang van 17 januari 2023 naar de norm voor een alleenstaande.
9. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft besloten tot intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering. De te beoordelen periode loopt van 19 december 2022 tot en met 11 januari 2023.
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen?
11. Eiser heeft aangevoerd dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij eisers uitkering met ingang van 19 december 2022 heeft beëindigd terwijl het college op basis van dezelfde gegevens eisers aanvraag om bijstand heeft toegekend met ingang van 17 januari 2023. Volgens eiser is namelijk niets in zijn situatie veranderd tussen 19 december 2022 en 17 januari 2023: eiser woonde op dat moment nog steeds op het – schaars ingerichte - uitkeringsadres en het verbruik van water, gas en energie dat eiser is tegengeworpen in het bestreden besluit is in de tussenliggende tijd niet wezenlijk veranderd. Niet valt in te zien dat op basis van nagenoeg dezelfde gegevens een uitkering wordt beëindigd en nog geen maand later weer wordt verleend bij een ongewijzigde situatie. Eiser wijst in dit verband op een e-mail van de beslismedewerker van het college van 3 april 2023 waarin deze zich ook afvraagt wat het verschil is tussen de situatie per 19 december 2022 en per 17 januari 2023. Verder heeft eiser betwist dat er deugdelijk onderzoek is verricht. Hij heeft verklaard dat hij weinig thuis is omdat hij veel vrijwilligerswerk doet bij de kerk. Voor wat betreft de lage meterstanden van energie en water voert eiser aan dat dit slechts aanwijzingen zijn en onvoldoende grondslag zijn voor intrekking van bijstand. Eiser is zuinig met het verbruik van energie-, gas- en water. Hij kookt niet vaak thuis omdat hij niet goed in staat is te koken met één hand. Hij doet vrijwilligerswerk bij de kerk en eet daar vaak.
12. Een besluit tot intrekking van bijstand is volgens vaste rechtspraak een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de bewijslast met betrekking tot het standpunt van het college dat eiser onjuiste informatie heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld in beginsel op het college rust.
13. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft moet volgens vaste rechtspraak worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Eiser is - op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw - verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, omdat dat essentieel is voor de verlening van bijstand. Schending van de inlichtingenplicht is een goede reden is voor de herziening of intrekking van bijstand.
14. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft op basis van het hiervoor in 7. genoemde onderzoek bestaande uit dossieronderzoek, waarnemingen, huisbezoeken, verbruikscijfers van van gas en licht de bijstand ingetrokken per 19 december 2022.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 2 mei 2023 heeft eiser aangevoerd dat hem op 4 april 2023 bijstand is toegekend per 17 januari 2023 op basis van een rapport van Handhaving waarin niets is vermeld over het energieverbruik of de situatie van de woning omdat er geen huisbezoek is afgelegd. Er was volgens eiser nog steeds sprake was van dezelfde omstandigheden als ten tijde van de intrekking van de bijstand waardoor de intrekking van de bijstand onterecht was.
In het kader van een aanvraag om bijstand is het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat hij bijstandbehoevend is. Verweerder beslist op 4 april 2023 - hangende de bezwaarprocedure in onderhavige zaak - dat eiser dit aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de situatie van eiser in de periode waarover de bijstand is ingetrokken en het moment dat het college de nieuwe aanvraag van eiser voor bijstand heeft beoordeeld, niet wezenlijk verschilde.
15. Verweerder is in de bezwaarfase gehouden om het primaire besluit volledig te heroverwegen. De rechtbank oordeelt dat gezien de korte tijdspanne tussen de datum van intrekking en toekenning van bijstand, het tijdens de bezwaarprocedure genomen besluit tot toekenning van bijstand en het feit dat eisers omstandigheden tussen die twee data niet wezenlijk zijn veranderd, van het college verwacht mocht worden om aanvullend onderzoek te doen naar eisers woon- en leefsituatie. Dit had het college bijvoorbeeld kunnen doen door een nieuw huisbezoek af te leggen, nader onderzoek te doen naar eisers dagindeling en onderzoek van de meterstanden. Dat het college ter zitting heeft gesteld dat het besluit van 4 april 2023 ondeugdelijk was, maakt dit niet anders omdat de rechtbank alleen het bestreden besluit beoordeelt. Ten overvloede merkt de rechtbank terzake op dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld dat inmiddels geen onderzoek is verricht of is gepland naar de woonsituatie van eiser. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
17. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde gebrek niet zal kunnen repareren door bijvoorbeeld alsnog nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van eiser vanaf 19 december 2022. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiser vanaf 19 december 2022 recht heeft op bijstand naar de voor hem geldende norm. Dit betekent dat
de terugvordering van € 438,95 aan teveel ontvangen bijstand ook niet in stand blijft.
18. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt deze vergoeding in beroep in totaal € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De door het college te betalen vergoeding voor de kosten in bezwaar bedraagt in totaal € 1.248,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 16. en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.