ECLI:NL:RBMNE:2024:2389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23/3758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser ontving bijstand vanaf april 2003 tot 25 november 2019 en opnieuw vanaf 18 augustus 2022. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen heeft in een besluit van 17 maart 2023 de bijstand herzien en teruggevorderd, omdat eiser zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze handhaving bevestigd in een besluit van 6 juli 2023. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 behandeld, maar door de afwezigheid van de rechter is de zaak opnieuw beoordeeld op 15 april 2024.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser had moeten melden dat hij inwonend was bij zijn moeder, wat invloed had op zijn recht op bijstand. De rechtbank stelt vast dat het college de bijstandsuitkering van eiser op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw heeft herzien en teruggevorderd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht had op bijstand als hij zijn inlichtingenplicht wel was nagekomen. De rechtbank concludeert dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig zijn en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V.A. Staat).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Verweerder (hierna het college) heeft in het besluit van 17 maart 2023 (het primaire besluit I) aan eiser per 18 augustus 2022 bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande, geen kostendeler zijnde. Ook heeft het college in dit besluit eisers uitkering verlaagd vanwege het ontbreken van woonlasten met een bedrag van € 314,81 per maand van 18 augustus 2022 tot 1 januari 2023 en met € 341,62 per maand vanaf 1 januari 2023. Ook heeft het college eisers uitkering verlaagd vanwege het ontbreken van kosten voor nutsvoorzieningen (gas, water en licht) met een bedrag van € 358,50 per maand. Het college heeft dit bedrag gebaseerd op de Nibud-richtlijn 2022/2023.
3. Met het besluit van 23 maart 2023 (het primaire besluit II) heeft het college het recht op bijstand herzien over de periode 18 augustus 2022 tot en met 31 januari 2023 en de teveel ontvangen bijstand in totaal een bedrag van € 2.315,87 teruggevorderd.
4. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de primaire besluiten I en II gebleven.
5. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld door mr. L.M. Henderson. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. De opleider van mr. Henderson (mr. S.G.M. van Veen) was ook bij de zitting aanwezig.
7. Op 7 maart 2024 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend omdat deze uitspraak in verband met de langdurige afwezigheid van mr. Henderson door een andere rechter moet worden gedaan. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren of zij de zaak opnieuw op zitting wilden bespreken. Omdat partijen daarvan hebben afgezien, heeft de rechtbank vervolgens op 15 april 2024 het vooronderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

8. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft bijstand ontvangen vanaf april 2003 tot 25 november 2019 en daarna weer vanaf 18 augustus 2022. Tijdens het intakegesprek op 13 september 2022 is aan eiser gevraagd hoe hij in de periode van 25 november 2019 tot de datum van zijn aanvraag van 18 augustus 2022 in zijn onderhoud heeft voorzien. Eiser verklaarde hierover dat hij inwonend was bij zijn moeder en dat zij hem in de afgelopen jaren financieel heeft gesteund.
9. Met het besluit van 15 november 2022 heeft het college aan eiser bijstand toegekend naar de kostendelersnorm omdat eiser heeft verklaard dat hij met zijn moeder in haar woning woont en zij beiden op dit adres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
10. Op 21 december 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij de woning niet deelt met een ander en dat zijn moeder sinds mei 2022 in een verzorgingshuis woont.
11. Het college heeft eiser vervolgens gevraagd bewijsstukken hiervan te leveren. Nadat deze op 30 januari 2023 door eiser zijn verstrekt, is het college een onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek heeft eiser verklaard dat zijn moeder alle vaste lasten (huur/hypotheek en gas, licht en water) betaalde.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of het college terecht eisers bijstand heeft herzien en de teveel ontvangen bijstand heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending inlichtingenplicht
14. Herziening van bijstand is een voor eiser belastend besluit en dat brengt met zich dat de bewijslast bij het college ligt. Het college moet aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden voor herziening of intrekking van de bijstand. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
15. Het is vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenplicht een goede reden is voor de herziening of intrekking als daardoor niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Met ‘de inlichtingenplicht’ wordt bedoeld dat een burger verplicht is om uit zichzelf of als daarnaar wordt gevraagd alle informatie te geven waarvan het hem duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand.
16. Als een burger zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en daardoor ten onrechte of teveel bijstand heeft gekregen, dan is het college verplicht om de bijstandsuitkering te herzien of in te trekken. Hierop is wel een uitzondering mogelijk, namelijk als de burger aantoont dat hij ook recht op bijstand had gehad als de inlichtingenplicht wél was nagekomen.
17. Het college heeft aan het besluit tot herziening ten grondslag gelegd dat eiser hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij bij zijn aanvraag niet de werkelijke leef- en woonsituatie heeft vermeld, namelijk dat hij inwonend was bij zijn moeder. Verder heeft het college eiser tegengeworpen dat hij de wijziging van zijn woonsituatie niet heeft gemeld via het maandelijks door hem in te vullen rechtmatigheidsonderzoekformulier.
18. Eiser betwist dat hij op dit punt zijn inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij in september 2022 aan een medewerker van de gemeente heeft gemeld dat zijn moeder niet meer bij hem in huis woonde.
19. De rechtbank stelt voorop dat eiser verplicht was om de wijziging in zijn woon- en leefsituatie aan het college te melden en dat hij aannemelijk moet maken dat hij deze wijziging wel heeft gemeld aan het college. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stelling dat hij de wijziging telefonisch heeft gemeld, niet heeft onderbouwd. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser in de diverse maandelijkse rechtmatigheidsonderzoekformulieren niet heeft vermeld dat sprake was van een wijzing in zijn woon- en leefsituatie. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden om de bijstandsuitkering van eiser te herzien en terug te vorderen.
Verlaging uitkering vanwege ontbreken woonkosten
20. Het college heeft eisers bijstand verlaagd op grond van artikel 27 van de Pw omdat eiser geen huur- of hypotheek lasten heeft. Eiser heeft tegen deze verlaging geen gronden aangevoerd. De rechtbank stelt daarom vast dat dit onderdeel van het bestreden besluit niet ter discussie staat.
Verlaging uitkering vanwege ontbreken kosten van nutsvoorzieningen
21. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw moet het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende. Voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verhoging van de bijstand is volgens vaste jurisprudentie slechts plaats in zeer bijzondere situaties. De bijstandsnorm wordt immers geacht precies passend te zijn om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
22. Eiser heeft aangevoerd dat het college eisers bijstand niet mocht afstemmen vanwege het ontbreken van kosten voor gas, water en energie omdat deze kosten al betrokken zijn geweest bij de verlaging vanwege het ontbreken van woonlasten op grond van artikel 27 van de Pw.
23. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een zeer bijzondere situatie zoals hiervoor vermeld in 20. Niet in geschil is dat eisers moeder de kosten voor gas, water en energie betaalt. Hiermee wordt door eisers moeder structureel voorzien in bepaalde kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Nu eiser deze kosten niet zelf hoeft te voldoen uit de bijstandsnorm, levert dit hem een substantiële besparing op. Afstemming van de bijstand op de omstandigheden van eiser was daarom aangewezen in die zin dat geen algemene bijstand behoeft te worden verleend voor de kosten van eiser waarin door zijn moeder is voorzien. Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, eerste lid, van de Pw zodat het college de bijstand van eiser heeft kunnen afstemmen.
Omvang van de verlaging van eisers uitkering
24. Eiser heeft aangevoerd dat het college eisers bijstand niet juist heeft afgestemd omdat hij niet kan rondkomen van het bedrag aan bijstand dat overblijft na de verlaging van eisers bijstand (eiser ontvangt € 470,- aan bijstandsuitkering en € 154,- aan zorgtoeslag). Eiser heeft hierbij aansluiting gezocht bij de Nibud-norm en stelt dat het minimale bedrag voor noodzakelijke algemene kosten van het bestaan € 801,- bedraagt.
25. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn situatie sprake is van zeer bijzondere omstandigheden omdat hij niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij, in zijn individuele situatie, niet kan voorzien in zijn levensonderhoud. Daarom heef hij niet aan zijn bewijslast voldaan. Het standpunt van eiser dat het college aansluiting moet zoeken bij de Nibud-norm voor kosten van levensonderhoud, zonder dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten in zijn individuele situatie aan de orde zijn, volgt de rechtbank niet. Artikel 18 van de Pw heeft immers tot doel de bijstand af te stemmen op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Dat eiser eerst ter zitting eiser desgevraagd heeft verklaard dat hij vanwege zijn ziekte (depressie), niet in staat was om objectieve gegevens te overleggen maakt hetgeen hiervoor is overwogen niet anders. Eiser heeft zijn stelling namelijk niet, bijvoorbeeld met medische stukken, nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.