ECLI:NL:RBMNE:2024:238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
10282623
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over stookkosten en servicekosten tussen een commanditaire vennootschap en een gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen een commanditaire vennootschap, hierna te noemen [eiseres], en [gedaagde] over de stookkosten en servicekosten. De procedure begon met een tussenvonnis op 12 juli 2023, waarin de kantonrechter twijfels uitsprak over de juistheid van de gemeten stookkosten. De kantonrechter vroeg zich af of partijen wel het werkelijke probleem aan de orde stelden. Op 24 januari 2024 werd een vonnis gewezen waarin de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid stelde om te reageren op de argumenten van de gedaagde. De gedaagde had betoogd dat de stookkosten niet correct waren berekend en dat het gemeten elektraverbruik voor verwarming niet klopte. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had weersproken dat de stijging van de elektriciteitskosten niet te verklaren was, maar dat er twijfels bestonden over de metingen van het verbruik. De kantonrechter heeft [eiseres] opgedragen om bewijs te leveren dat de stookkosten correct zijn berekend. Tevens werd er een rapport van [bedrijf] bv besproken, dat de metingen had gecontroleerd, maar de gedaagde betwistte de conclusies van dit rapport. De kantonrechter vroeg partijen om na te denken over de vraag of het probleem wel lag bij de metingen van het verbruik of dat er een ander probleem speelde. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering en de mogelijkheid voor getuigenverhoren werd besproken. De gedaagde had ook opmerkingen gemaakt over de afrekening van de servicekosten, die nog niet volledig waren beoordeeld. De kantonrechter hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 21 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10282623 \ AC EXPL 23-129
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
[eiseres] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: J. Alkema,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 12 juli 2023 een tussenvonnis gewezen. Daarna heeft [eiseres] op 4 oktober 2023 een akte genomen en daarbij 4 producties overgelegd, waarna [gedaagde] daarop bij akte van 1 november heeft gereageerd. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter zal [eiseres] in de gelegenheid stellen nog te reageren op wat [gedaagde] in haar akte heeft aangevoerd. De kantonrechter legt dat hierna uit.
De stookkosten
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat onbegrijpelijk is dat bij gelijkblijvend verbruik de servicekosten, die voor meer dan de helft bestaan uit stookkosten en voor ruim een kwart uit kosten voor overig elektriciteitsverbruik, € 201,00 hoger uitvallen dan de begrote € 137,00, omdat deze stijging niet te verklaren is uit de stijging van de kosten voor elektriciteit, die volgens het CBS over 2021 51,5 % was. [eiseres] heeft nu door overlegging van de facturen over 2021, aangetoond dat de stijging van de kosten van elektriciteit voor haar veel hoger was dan het gemiddelde dat door het CBS is berekend. Dit is veroorzaakt doordat een gunstig energiecontract op 30 april 2021 afliep, waarna de kosten per kWh zijn gestegen van € 0,057020 (normaal) en € 0,046120 (dal) tot
in mei 2021 € 0,065330 per kWh,
in juni 2021 € 0,085435 per kWh,
in juli 2021 0,091779 kWh,,
in augustus 2021 0,095986 per kWh,
in september 2021 € 0,147505 per kWh,
in oktober 2021 € 0,178090 per kWh,,
in november 2021 € 0,201327 per kWh,
en in december 2021 € 0,256112 per kWh.
2.3.
[gedaagde] heeft deze stijging van de kosten niet weersproken, maar stelt – opnieuw, nu wel onderbouwd - dat haar gemeten elektraverbruik voor verwarming drie keer hoger is dan gemiddeld in een huishouden met een warmtepomp, en dus niet kan kloppen. In het tussenvonnis was al overwogen dat er gerede twijfel is over de juistheid van de berekening van het verbruik van elektriciteit voor verwarming omdat [eiseres] geen rapport had overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de uitleesapparatuur is gecontroleerd en naar behoren werkt en niet was ingegaan op de stelling van [gedaagde] dat de meterstanden irreële wijzigingen laten zien. [eiseres] is opgedragen te bewijzen dat de stookkosten van [gedaagde] correct zijn berekend.
2.4.
Om te bewijzen dat het individuele elektraverbruik voor verwarming van [gedaagde] correct wordt gemeten heeft [eiseres] aan [bedrijf] bv (verder te noemen [bedrijf] ) gevraagd om inzichtelijk te maken of het gemeten energieverbruik van de woning van [gedaagde] overeenkomt met het energieverbruik zoals dat op afstand wordt gemeten. [bedrijf] heeft daartoe een schrijvende meter geplaatst tussen de hoofdmeter en de woning van [gedaagde] . Het verbruik dat die meter registreert is vergeleken met het verbruik dat een in de woning geplaatste kWh meter registreert en de waarden die Ista op afstand ontvangt. Conclusie van dit rapport is dat het gemeten verbruik overeenkomt.
2.5.
Volgens [gedaagde] volgt uit het rapport van [bedrijf] niet dat het elektraverbruik voor verwarming correct wordt gemeten. Aan [bedrijf] is gevraagd het gemeten energieverbruik van de woning te controleren, en niet het elektraverbruik voor verwarming. In het rapport van [bedrijf] zit een foto van de kWh meter die is onderzocht, maar dat is volgens [gedaagde] de meter met nummer [nummer 1] die het overige elektraverbruik verbruik registreert en niet de meter met nummer [nummer 2] die het verbruik voor verwarming registreert. [eiseres] heeft hierop nog niet kunnen reageren, en zal in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen.
2.6.
Daarnaast is [eiseres] nog steeds niet ingegaan op de stelling van [gedaagde] dat de meterstanden irreële wijzigingen laten zien, wat - als dat zo is - toch een belangrijke aanwijzing is dat die meterstanden het daadwerkelijk verbruik niet juist weergeven. Ook daartoe zal [eiseres] nog in de gelegenheid worden gesteld.
2.7.
Daarmee heeft [eiseres] dus nog niet voldaan aan de opdracht om te bewijzen dat de stookkosten in de specificatie van 30 juni 2022 correct zijn berekend. Voor dat geval heeft [eiseres] nader bewijs aangeboden. [eiseres] krijgt de gelegenheid om te laten weten of zij dit aanbod handhaaft
2.8.
De kantonrechter vraagt aan partijen om, alvorens tot nadere bewijslevering wordt overgegaan, na te denken over de vraag of het probleem wel is of het individuele verbruik voor stookkosten correct wordt gemeten of dat er een ander probleem speelt. Zoals al overwogen in overweging 3.4.3. van het tussenvonnis zijn er tientallen huurders die het niet eens zijn met de hoogte van de stookkosten. Inmiddels blijkt uit de door [gedaagde] aangehaalde publicatie van United Customers dat het gemiddeld elektriciteitsverbruik van huishoudens voor een warmtepomp 2.800 kWh per jaar bedraagt, terwijl het verbruik voor warmte en koeling van [gedaagde] volgens [eiseres] voor vier maanden 2.732,3 kWh bedraagt. Als andere huurders van [eiseres] een vergelijkbaar verbruik hebben, lijkt het er meer op dat de installatie voor koeling en verwarming niet aan de verwachtingen voldoet, dan dat het verbruik niet juist wordt gemeten. Er staat vast hoeveel elektriciteit [eiseres] maandelijks afneemt ten behoeve van het complex en de berekening van het verbruik van elektriciteit voor andere apparatuur en verlichting staat niet ter discussie. Dat betekent dat het resterende verbruik ofwel wordt veroorzaakt door de stookkosten, of door het verbruik van de lift en de algemene ruimten. Partijen wordt verzocht zich hierover op de roldatum uit te laten. Als partijen meer tijd nodig hebben om hierover na te denken, zal een gezamenlijk verzoek tot uitstel worden gehonoreerd.
De afrekening servicekosten
2.9.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat de door [eiseres] overgelegde afrekening servicekosten niet voldoende inzichtelijk was en is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om een gespecificeerde afrekening van de servicekosten over de periode september 2021 tot en met december 2021 over te leggen. [eiseres] heeft dat gedaan door een nieuwe afrekening op te stellen. [gedaagde] heeft daarover een aantal opmerkingen gemaakt die hieronder zullen worden besproken
2.10.
Als eerste merkt [gedaagde] op dat de in de afrekening opgenomen stookkosten niet correct zijn, zodat de eindafrekening in zijn geheel niet klopt. Of de stookkosten correct zijn berekend is nog niet duidelijk, zodat nog niet kan worden beoordeeld of de eindafrekening klopt.
2.11.
Daarna merkt [gedaagde] op dat het elektraverbruik voor de algemene ruimten en de lift wordt berekend door van het totale elektraverbruik het individuele verbruik van de bewoners af te trekken, waardoor de berekening altijd kloppend is. De kantonrechter ziet niet in wat er mis is met deze methode van berekenen. Als het totale individuele verbruik van de bewoners correct wordt gemeten, kan het niet anders dan dat het overige elektraverbruik ziet op de algemene ruimten en de lift. Omdat nog niet vaststaat dat het individuele verbruik voor verwarming correct wordt gemeten, kan nog niet worden beoordeeld of deze post op de eindafrekening correct is.
2.12.
Ten derde merkt [gedaagde] op dat er sprake is van een variabel tarief voor elektriciteit, maar dat in de eindafrekening wordt uitgegaan van een gemiddeld tarief over het hele jaar, waardoor het tarief wordt beïnvloed door het gebruik van andere bewoners. De kantonrechter begrijpt niet wat [gedaagde] hiermee bedoelt. Het kan zijn dat [gedaagde] bedoelt dat - omdat zij pas in september 2021 in de woning is komen wonen - haar verbruik over de maanden september tot en met december 2021 tegen het in die maanden geldende tarief moet worden afgerekend. Dat zou er in elk geval niet toe leiden dat zij minder zou moeten betalen dan nu berekend, gelet op de ontwikkeling van het tarief in 2021 (zie 2.2).
2.13.
Andere opmerkingen heeft [gedaagde] over de eindafrekening niet gemaakt. De beoordeling van de juistheid van de eindafrekening is dus afhankelijk van de beslissing over de berekening van de stookkosten.
2.14.
In afwachting van de reactie van [eiseres] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie
3.1.
stelt [eiseres] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de juistheid van het gemeten verbruik voor verwarming (zie 2.5 en 2.6) en over de vraag of zij haar aanbod om nader bewijs te leveren handhaaft (zie 2.7);
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
21 februari 2024;
3.3.
bepaalt dat, tenzij op die roldatum een gezamenlijk verzoek tot uitstel wordt gedaan (zie 2.8), [eiseres] op die roldatum indien zij nader bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de vier maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
3.4.
bepaalt dat:
- indien [eiseres] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
3.5.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.