In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het object vastgesteld op € 3.912.000,- per 1 januari 2021, wat door eiseres werd betwist. Eiseres stelde dat de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt voor de waardebepaling onvoldoende vergelijkbaar waren met haar object, en dat de huurwaarde en kapitalisatiefactor te hoog waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank wees het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek af, omdat er geen aanleiding was om de zaak opnieuw te behandelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef.