Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. E.M. Hetterscheidt,
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. G.B.M. Zuidgeest.
1.De procedure
- het verzoekschrift met nevenverzoeken en verzoek tot een voorlopige voorziening ex artikel 223 RV met 13 producties, op de griffie binnengekomen op 14 februari 2024,
- het verweerschrift van [verweerster] tevens voorwaardelijk ontbindingsverzoek van 11 maart 2024 met 3 producties,
- de akte met aanvullende producties 14 tot en met 18 van [verzoeker] ,
- de aanvullende producties 4 tot en met 8 van [verweerster] .
2.De feiten
Als jij een derde jaarcontract kan krijgen, dan gaan we daarvoor of “als jij een derde jaarcontract kan krijgen, is hierbij je contract verlengd.” Daarop hebben [verzoeker] en [A] een toost uitgebracht en spraken zij af dat [verzoeker] bij de afdeling HR zou navragen of het juridisch gezien mogelijk is nog een derde jaarcontract aan te gaan.
€ 250,00 per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;
€ 4.800,00 bruto plus emolumenten van [verzoeker] vanaf 16 januari 2024, te vermeerderen
€ 3.460,73 bruto;
4.De beoordeling
e-mail gereageerd, maar dit valt hem niet aan te rekenen nu uit de inhoud van de e-mail niet valt op te maken dat “het schrijven van cijfers” specifiek voor [verzoeker] geldt en dit een voorwaarde is voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst.
tot16 januari 2024. [verzoeker] heeft gevraagd voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is verlengd
tot en met16 januari 2025, maar dat is niet juist, omdat 15 januari 2025 de laatste dag van het dienstverband is.
Dit betekent ook dat de “aanzegging” die [verweerster] op 17 november 2023 aan [verzoeker] heeft gedaan inhoudende dat de arbeidsovereenkomst per 16 januari 2024 niet wordt verlengd, kwalificeert als een opzegging. Die opzegging is, gelet op de toegezegde verlenging van de arbeidsovereenkomst, onregelmatig. Dit betekent dat de kantonrechter die opzegging zal vernietigen en de verklaring voor recht dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat zal toewijzen, omdat hierna wordt geoordeeld dat er geen voldragen grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Vast staat dat [verzoeker] dit betreffende gesprek, zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd, heeft opgenomen. Het maken van een heimelijke opname verdient weliswaar geen schoonheidsprijs, maar is hier niet te kwalificeren als zodanig verwijtbaar handelen dat dit zou moeten leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zoals [verzoeker] heeft toegelicht voelde hij zich genoodzaakt deze opname te maken, omdat hij alleen tegenover drie personen van [verweerster] stond in dit gesprek en omdat hij had ervaren dat [A] sinds eind oktober 2023 van mening veranderde over de door hem gedane toezegging. De kantonrechter is van oordeel dat gegeven die omstandigheden, hoewel laakbaar, het voorstelbaar is dat [verzoeker] dit gesprek heeft willen opnemen. Echter dit weegt niet zo zwaar dat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden overgegaan, te meer nu het hier ook gaat om een eenmalig incident. Het verzoek op de e-grond zal dan ook worden afgewezen.
€ 70.000,00.
Advocaatkosten4.19. [verzoeker] vordert betaling van zijn volledige advocaatkosten op grond van artikel 7:611 BW juncto artikel 6:96 BW voor de buitengerechtelijke kosten die hij voorafgaand aan de procedure heeft moeten maken. Vergoeding van daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten is mogelijk op grond van artikel 6:96 BW. Uit de New Hairstyle beschikking blijkt dat dan sprake moet zijn van een schending van artikel 7:611 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is daar sprake van. Door de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onregelmatig op te zeggen en hem niet langer tot het werk toe te laten, terwijl zij had toegezegd de arbeidsovereenkomst te verlengen, heeft [verweerster] in strijd met goed werkgeverschap gehandeld.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van de volledige advocaatkosten, omdat dit volgens haar slechts toewijsbaar is als misbruik van procesrecht is gemaakt of sprake is van een onrechtmatige daad door het instellen van een evident ongegronde vordering. Dat criterium ziet echter op toewijzing van volledige proceskosten, terwijl [verzoeker] vergoeding vraagt van de kosten die niet zien op de voorbereiding van deze procedure, maar kosten die daaraan voorafgaand zijn gemaakt in december 2023. Uit de specificatie van de advocaatkosten van december 2023 blijkt dat de gemachtigde van [verzoeker] hem onder meer heeft geadviseerd over zijn rechtspositie en [verweerster] heeft aangeschreven over de aan [verzoeker] gedane toezegging en gesommeerd [verzoeker] toe te laten tot zijn werkzaamheden en het loon door te betalen.
Die kosten zijn gelet op voorgaande toewijsbaar. Het gevorderde bedrag komt de kantonrechter gelet op de bijgevoegde specificatie niet onredelijk voor en tegen de hoogte van de kosten is door [verweerster] ook geen verweer gevoerd. Dat betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 1.956,57 inclusief BTW aan advocaatkosten zal toewijzen.
5.De beslissing
€ 4.800,00 bruto vermeerderd met emolumenten van [verzoeker] vanaf 16 januari 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
€ 1.655,00;
nihil.