Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.R. Versluis,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.A.E. Spekreijse-Braakman.
1.Het procesverloop
- de producties 1 tot en met 3 van [gedaagde] .
2.Wat is er feitelijk aan de hand?
3.De beslissing
€ 1.036,00;
4.De motivering van de beslissing
1) [gedaagde] te veroordelen hem toe te staan om vanaf 18 maart 2024 zijn resterend aanvullend geboorteverlof van vijf weken op te nemen voor 36 uren per week,
2) per 22 april 2024 twee weken betaald ouderschapsverlof voor 36 uren per week op te nemen en
3) hem toe te staan dat hij na afloop daarvan gedurende 31,5 week iedere maandag voor acht uren per dag het resterende ouderschapsverlof op te nemen.
[eiser] vraagt om dwangsommen op te leggen van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 2.500,00 als [gedaagde] nalaat de veroordelingen na te komen. Tot slot vraagt [eiser] om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
- vordering 3 want die is ingetrokken, omdat over het opnemen door [eiser] van ouderschapsverlof voor iedere maandag vanaf 6 mei 2024 geen discussie bestaat.
- vordering 1 voor zover die ziet op de periode voor 8 april 2024. Voor toewijzing van het geboorteverlof vanaf 18 maart tot en met 7 april 2024 bestaat namelijk geen belang.
- de dwangsommen, want de kantonrechter verwacht dat [gedaagde] – zoals zij zelf heeft gezegd tijdens de zitting – zich aan de uitspraak zal houden.
Hoe moet zij haar belang dan aannemelijk maken?”. Juist dat dilemma geeft wel aan hoe zwaarwegend het bedrijfsbelang eigenlijk moet zijn en hoe zwaar het wettelijk recht van een werknemer weegt in deze situatie. Er moet dus echt sprake zijn van een uitzonderlijke situatie bij de werkgever, die daadwerkelijk voor ontwrichting zorgt. Dat is hier onvoldoende aannemelijk geworden. Dat houdt dus ook in dat [eiser] niet verplicht was om zijn verlof anders in te richten naar de suggesties van [gedaagde] .
Die proceskosten bedragen in totaal € 1.036,00 (en bestaan uit een bedrag van € 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad4.8. [gedaagde] heeft nog gevraagd de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar de kantonrechter ziet daar geen reden voor. Er is ook geen belang bij aangevoerd, terwijl het belang van [eiser] bij uitvoering evident is.